ECLI:NL:CRVB:2008:BG0952
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking WAO-uitkering en procesbelang
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 juli 2007, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv om haar WAO-uitkering per 8 november 2005 in te trekken, niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering, omdat het Uwv had vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Na een aantal juridische stappen, waaronder het indienen van een beroep en het intrekken daarvan, heeft appellante verzocht om heropening van de procedure. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen sprake was van dwaling, dwang of bedrog.
In het hoger beroep heeft appellante aangegeven dat zij belang heeft bij de gang van zaken rondom haar medische dossier, dat zonder haar toestemming naar de rechtbank was gestuurd. De Raad overweegt echter dat de onderwerpen die appellante aan de orde wil stellen niet ter beoordeling staan in het hoger beroep. Het hoger beroep heeft enkel betrekking op de vraag of de intrekking van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar ongedaan kan worden gemaakt. Aangezien het Uwv de WAO-uitkering van appellante ongewijzigd heeft voortgezet, heeft appellante geen procesbelang meer bij een oordeel van de Raad. Daarom verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij R.C. Stam als voorzitter fungeerde. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, waarbij A.C.A. Wit als griffier aanwezig was. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.