het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 april 2007, nr. 06/2130 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 30 september 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. drs. F. Westenberg, advocaat te Hoorn, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2008. Voor appellant is verschenen H. Mentink, werkzaam bij de gemeente Enkhuizen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F. Westenberg.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 15 november 2005, 23 november 2005 en 28 december 2005 heeft betrokkene bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten van meerdere tandheelkundige behandelingen tot een totaal bedrag van € 854,50. Hij heeft daarbij diverse afrekeningspecificaties overgelegd van Univé verzekeringen.
1.2. Bij besluit van 11 januari 2006, voor zover van belang, heeft appellant de aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 19 juni 2006, voor zover van belang, heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant onder verwijzing naar artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) overwogen dat bijstandsverlening voor de tandartskosten in beginsel niet mogelijk is. Voorts heeft appellant overwogen dat naar zijn mening er geen zeer dringende redenen aanwezig zijn om hiervan af te wijken.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank - met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 19 juni 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat er geen sprake is van een toereikende voorliggende voorziening omdat de kosten boven een bepaald bedrag niet op grond van de ziektekostenverzekering worden vergoed.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Het hoger beroep heeft betrekking op de vernietiging van het besluit van 19 juni 2006 voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van tandheelkundige behandeling is gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat van de kosten waarvoor door betrokkene bijstand is gevraagd reeds € 45,-- door appellant vergoed is, zodat thans nog in geding is een bedrag van € 809,50.
4.2. De Raad is met appellant en anders dan de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering, de Ziekenfondswet ten tijde hier van belang als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening is aan te merken. Daaraan doet volgens vaste rechtspraak met betrekking tot kosten als hier aan de orde niet af dat de door betrokkene gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. Dit brengt met zich dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
4.3. Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting op deze bepaling dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Niet is gesteld noch gebleken dat van een acute noodsituatie sprake was. Dit betekent dat appellant niet de bevoegdheid toekwam om betrokkene bijzondere bijstand te verlenen voor de hier aan de orde zijnde kosten.
4.4. Het beroep op het vertrouwensbeginsel gaat naar het oordeel van de Raad niet op. Niet gebleken is van door appellant aan betrokkene gedane uitdrukkelijke en ongeclausuleerde toezeggingen dat aanvragen inzake kosten van tandheelkundige behandeling ingediend nadat die behandelingen hebben plaatsgevonden, voor vergoeding in aanmerking zouden komen.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep voor zover dat betrekking heeft op de handhaving in bezwaar van de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van tandheelkundige behandeling ongegrond moet worden verklaard.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op de kosten van tandheelkundige behandeling ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 september 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.