ECLI:NL:CRVB:2008:BF5288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3553 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor onderhoudskosten woning na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 7 mei 2007 haar beroep tegen de afwijzing van bijzondere bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle ongegrond verklaarde. Appellante, die in 1996 gescheiden is, heeft in het verleden bijzondere bijstand ontvangen voor de kosten van onderhoud aan haar voormalige echtelijke woning. Na haar terugkeer naar deze woning in 2001 heeft zij opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van dakreparatie en vervanging van kozijnen. Het College heeft deze aanvragen afgewezen, met als argument dat de kosten voor appellante voorzienbaar waren en dat zij in staat was om voor deze kosten te reserveren.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 september 2008 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de kosten voor de vervanging van de kozijnen noodzakelijke kosten zijn, maar dat deze kosten in beginsel uit de bijstandsnorm moeten worden bestreden. De Raad stelde vast dat appellante de kosten voor onderhoud aan haar woning had gereserveerd en dat zij de kosten voor de vervanging van de kozijnen had betaald zonder dat hiervoor geld moest worden geleend. Hierdoor kon niet worden gesproken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat appellante in aanmerking zou komen voor bijzondere bijstand.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College terecht had geweigerd bijzondere bijstand te verlenen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de voorzienbaarheid van onderhoudskosten en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om voor dergelijke kosten te reserveren.

Uitspraak

07/3553 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], appellante, wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 mei 2007, 06/2687 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle, (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.A. van der Kleij, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Kleij. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door W.A. de Jong, werkzaam bij de gemeente Zwolle.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de aangevallen uitspraak ontleent de Raad de in onderdeel 1.1. vermelde, in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, waarbij voor eiseres en verweerder moet worden gelezen appellante respectievelijk het College.
1.1. Eiseres woonde voorheen met haar ex-echtgenoot op het adres [adres] te [plaatsnaam]. Eiseres is in 1996 gescheiden. Zij is toen genoodzaakt geweest de voormalige echtelijke woning op het adres [adres] te [plaatsnaam] te verlaten op 14 augustus 1996. Tot die datum ontving zij (vanaf 1 juli 1995) bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag. Eiseres heeft sedertdien getracht in dit huis terug te keren. In 1999 kreeg eiseres hiertoe de mogelijkheid. Het huis verkeerde evenwel intussen in een zodanig slechte staat van onderhoud dat verweerder bereid was om eiseres in aanmerking te laten komen voor bijzondere bijstand tot een bedrag ad fl. 20151,26 (waaronder kosten voor dakreparatie ad fl. 5287,50 later verhoogd tot fl. 7585,50). Eiseres heeft de woning weer betrokken op 23 augustus 2001. Eiseres ontvangt bijstand in de vorm van een krediethypotheek op dit huis. In 2005 verzocht eiseres opnieuw om bijzondere bijstand voor dakreparatie. Het beroep dat eiseres bij de rechtbank instelde tegen verweerders weigering werd bij uitspraak van 14 december 2005 ongegrond verklaard. Bij formulier d.d. 31 maart 2006 verzocht eiseres verweerder haar in aanmerking te laten komen voor bijzondere bijstand ad € 10.000.-- ter vervanging van kozijnen.
1.2. Bij besluit van 1 juni 2006 heeft het College de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen.
1.3. Bij besluit van 8 november 2006 heeft het College het tegen het besluit van
1 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt in hoofdzaak ten grondslag dat het hier gaat om kosten van onderhoud aan de woning die voor appellante voorzienbaar waren en waarvoor zij heeft kunnen reserveren. Verder is overwogen dat appellante uit het feit dat aan appellante in het verleden bijzondere bijstand is verleend voor het plegen van onderhoud aan de woning niet de verwachting mocht ontlenen dat voor toekomstig onderhoud wederom bijzondere bijstand zou worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
8 november 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht, waarbij is overwogen dat het gegeven dat het College eerder bereid is geweest bijzondere bijstand voor onderhoudskosten te verlenen niet betekent dat het College daartoe in dit geval weer gehouden is, en voorts dat appellante niet genoodzaakt is om in de, kennelijk voor haar te dure, woning te blijven wonen. De uit de keus van appellante om in de woning te blijven wonen voortvloeiende onderhoudskosten moeten naar het oordeel van de rechtbank niet op de bijzondere bijstand worden afgewenteld.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In het hoger beroepschrift is vermeld dat de aan de kozijnen en aan de toiletruimte van de woning van appellante verrichte werkzaamheden zijn uitgevoerd voor een bedrag van € 6.530,72 en dat appellante ervan uitgaat, gelet op de in de gemeente Zwolle geldende beleidsregels op het punt van de draagkracht, uit eigen middelen een bedrag van € 2.974,17 zou moeten opbrengen. Voor het resterende deel wordt verzocht om bijzondere bijstand. Het spaartegoed van appellante bedroeg ten tijde van de aanvraag € 6.048,17.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand, voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2. De Raad stelt voorop dat de aanvraag om bijzondere bijstand ziet op de kosten van vervanging van kozijnen van de woning van appellante, en niet tevens op de kosten van verbouwing van de toiletruimte. Niet in geschil is dat de kosten van vervanging van kozijnen noodzakelijke kosten zijn.
4.3. Het gaat hier om incidentele, algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit de bijstandsnorm door reservering vooraf of door gespreide betaling achteraf.
4.4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van de Raad blijkt dat de hier aan de orde zijnde kosten voor appellante voorzienbaar waren, in feite al vanaf haar terugkeer in de woning in 2001. Verder staat vast dat appellante daadwerkelijk voor onderhoudskosten aan haar woning heeft gereserveerd. Ten slotte blijkt uit het hoger beroepschrift dat appellante de kosten van vervanging van kozijnen (en overigens ook de kosten van de verbouwing van de toiletruimte) aan de aannemer heeft betaald, waarbij niet is gesteld of gebleken dat voor deze betaling geld moest worden geleend. Onder deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat niet kan worden gesproken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.5. De rechtbank heeft derhalve, zij het op niet geheel juiste gronden, het College terecht gevolgd in zijn standpunt dat er geen plaats was voor verlening van bijzondere bijstand voor de onderhavige kosten. Het hoger beroep slaagt dan ook niet. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 september 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A. Badermann.
OA