ECLI:NL:CRVB:2008:BE8777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1712 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit herziening bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College had op 18 juli 2006 het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 19 mei 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift van appellante, dat op 14 september 2006 was ingediend, niet tijdig was, aangezien de termijn voor het indienen van beroep liep van 19 juli 2006 tot en met 29 augustus 2006. Appellante voerde aan dat haar psychische problemen, die verband hielden met haar opname in een herstellingsoord, haar in staat hadden gesteld om tijdig beroep in te stellen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad concludeert dat uit de overgelegde verklaringen van de huisarts en de directeur van het herstellingsoord niet blijkt dat appellante niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. Bovendien had appellante zich binnen de beroepstermijn al met een klacht tot de Nationale ombudsman gewend, wat erop wijst dat zij in staat was om haar rechtsmiddelen te benutten. De Raad oordeelt dat de grief van appellante, dat de ombudsman haar verzoekschrift als beroepschrift had moeten doorzenden, niet opgaat, aangezien het aan de ombudsman is om te beoordelen of er mogelijkheden voor bezwaar of beroep zijn.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.N.A. Bootsma als leden, en is openbaar uitgesproken op 19 augustus 2008.

Uitspraak

07/1712 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2007, 06/3408 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2008. Voor appellante is mr. Boelens verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door B.M. Streppel, werkzaam bij de gemeente Maarssen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 19 mei 2006 heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2003 tot en met
31 december 2003 herzien en de in dat jaar verleende bijstand tot een bedrag van € 3.196,-- netto van haar teruggevorderd.
1.2. Bij besluit van 18 juli 2006 heeft het College het tegen het besluit van 19 mei 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 18 juli 2006 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het besluit van 18 juli 2006 loopt van 19 juli 2006 tot en met 29 augustus 2006, zodat het bij de rechtbank op 14 september 2006 ingekomen beroepschrift niet als tijdig ingediend kan worden aangemerkt. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de termijnoverschrijding haar niet kan worden tegengeworpen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft de in eerste aanleg naar voren gebrachte gronden van beroep herhaald en voorts betoogd dat de rechtbank er in haar oordeelsvorming ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de psychische problemen in verband waarmee zij in een herstellingsoord is opgenomen, voor een aanzienlijk deel het gevolg waren van de handelwijze van het College.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de door appellante overgelegde verklaringen van de huisarts en de directeur van het Prins Hendriksoord, Herstellingsoord te Laren, niet blijkt dat appellante buiten staat is geweest tijdig beroep in te stellen of te doen instellen tegen het besluit van het College van 18 juli 2006. Voorts acht ook de Raad het van belang dat appellante zich binnen de beroepstermijn - op 11 augustus 2006 - met een klacht jegens het College tot de Nationale ombudsman heeft gewend, zodat het er voor moet worden gehouden dat appellante toen ook in staat is geweest beroep in te (doen) stellen.
4.2. Verder faalt ook de grief dat de Nationale ombudsman het bij hem ingediende verzoekschrift van appellante, waarin zij zich over de handelwijze van het College jegens haar beklaagde, als een beroepschrift aan de rechtbank had moeten doorzenden. Het behoort immers tot de exclusieve bevoegdheid van de ombudsman om ingevolge artikel 9:19 van de Algemene wet bestuursrecht te beoordelen of ten aanzien van een in een verzoekschrift bedoelde gedraging de mogelijkheid van bezwaar, beroep of beklag openstaat. Overigens blijkt uit de ter zitting van de Raad overgelegde brief van de ombudsman aan appellante van 26 september 2006 dat appellante in een telefoongesprek op 21 augustus 2006 vanwege de ombudsman is geïnformeerd over de mogelijkheid om het Juridisch Loket te Utrecht om advies te vragen in verband met, voor zover van belang, het instellen van beroep tegen het besluit van 18 juli 2006. Dat appellant dat niet aanstonds heeft gedaan, moet voor haar rekening worden gelaten.
4.3. Het onder 4.1 en 4.2 overwogene leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet te Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.M.A.van der Kolk-Severijns en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) A. Badermann.
CB