1.6Vervolgens hebben eisers op 27 oktober 2013 een brief verstuurd naar de Nationale Ombudsman. De Nationale Ombudsman heeft na overleg met eisers de brief op 4 april 2014 met toepassing van artikel 9:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden. De Nationale Ombudsman heeft de brief voorts als klacht aan verweerders gemeente doorgezonden. Deze klacht is door een andere hoorcommissie op 3 juli 2014 gegrond verklaard voor zover het betreft het handelen van de voorzitter van de hoorcommissie van 12 augustus 2013.
2. Partijen zijn in de kern verdeeld over de vraag of er sprake is van een overtreding, in de vorm van parkeeroverlast, geluidsoverlast, blokkering van inritten en wegen en sluipverkeer van vrachtauto’s, waartegen verweerder handhavend dient op te treden.
3. Echter, naar aanleiding van de doorzending door de Nationale Ombudsman heeft
verweerder zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de doorgezonden beroepen van eisers kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat eisers bewust een klacht hebben ingediend bij de Nationale Ombudsman, waarbij het uitdrukkelijk niet de intentie is geweest beroep bij de rechtbank in te stellen.
4. Eisers hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dat zij door de
Ombudsman zijn geadviseerd om tevens beroep in te stellen, waarna deze hun brief als beroepschrift naar de rechtbank heeft doorgestuurd. De rechtbank verstaat dit aldus dat eisers van mening zijn dat zij beiden beroep hebben ingesteld en dat zij kunnen worden ontvangen in hun beroepen.
5. Mede gelet op de voornoemde standpunten van partijen ziet de rechtbank zich,
alvorens zij aan een inhoudelijke beoordeling met betrekking tot het handhavend optreden kan toekomen, ambtshalve voor de vraag gesteld of sprake is van twee ontvankelijke beroepen.
6. Het voor de beoordeling van belang zijnde artikel 9:19 van de Awb, voor zover
relevant, luidt:
1. Indien naar het oordeel van de ombudsman ten aanzien van de in het verzoekschrift bedoelde gedraging voor de verzoeker de mogelijkheid van bezwaar, beroep of beklag openstaat, wijst hij de verzoeker zo spoedig mogelijk op deze mogelijkheid en draagt hij het verzoekschrift, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, aan de bevoegde instantie over, tenzij de verzoeker kenbaar heeft gemaakt dat het verzoekschrift aan hem moet worden teruggezonden.
2. Artikel 6:15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
19 augustus 2008 (AB 2008, 367) overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 9:19 van de Awb aan de Ombudsman de bevoegdheid toekomt om een bij hem ingediend verzoekschrift aan een rechtbank over te dragen, indien naar zijn oordeel de mogelijkheid van beroep bij de rechtbank open staat. Als daarvan gebruik wordt gemaakt, is sprake van termijnbehoud, maar daarmee staat nog niet vast dat de betrokken rechtbank bevoegd is om over de in het verzoekschrift bedoelde gedraging te oordelen. Anders dan in artikel 8:71 van de Awb ten aanzien van de burgerlijke rechter is bepaald, bevat artikel 9:19 van de Awb geen bindende verwijsbeslissing.
8. De rechtbank stelt vast dat eisers bij brief van 27 oktober 2013 een “bestuursklacht
inzake overlast supermarkt en parkeren bij sportpark” bij de Nationale Ombudsman hebben ingediend. In de brief staat - onder andere - vermeld:
“Deze inhoudelijke kernzaken zijn kort vermeld om de achtergronden te schilderen van belang voor de zaken, waarvoor wij wel ontvankelijk denken te zijn bij het instituut: Nat. Ombudsman.
Het draait namelijk om de werkwijze van het ambtelijk apparaat, slechts denkend in structuren en procedures. Wij voelen ons als burger niet serieus genomen. Met diverse wethouders zijn lijnen uitgezet en telkens loopt het vast in het ambtelijk apparaat.
(…)
Wij beperken ons, inzake de handelswijze van de gemeente, tot de periode van dec. 2010 tot heden.
Uit de bijlagen en handleiding daartoe moge blijken hoe het ons structureel vergaat.”
9. Daarnaast zijn bij de meermaals genoemde brief een omvangrijk aantal
bijlagen, waaronder een kopie van het besluit van 24 september 2013, gevoegd. De overige bijlagen hebben betrekking op de inhoudelijke voorgeschiedenis, het verloop van de klacht bij de interne klachtencommissie, de reactie van de gemeente op de conclusie(s) van de interne klachtencommissie, het (primaire) besluit van de gemeente om niet te handhaven, de stukken van de bezwaarprocedure tegen het voornoemde (primaire) besluit en het bezwaar tegen de gang van zaken tijdens de zitting van de commissie bezwaarschriften.
10. Desgevraagd ter zitting naar de bedoeling van de voornoemde brief met bijlagen
hebben eisers verklaard dat zij zich in eerste instantie met een interne klacht over de behandeling door de hoorcommissie op 12 augustus 2013 tot de gemeente hebben gewend bij brief van 27 september 2013 en dat de gemeente hen toen heeft doorverwezen naar de Ombudsman. Voorts hebben eisers verklaard dat zij zich vervolgens tot de Ombudsman hebben gewend middels de meermaals genoemde brief en de daarin vermelde klacht(en). Volgens eisers heeft de Ombudsman hun telefonisch geadviseerd om
- naast het indienen van een klacht bij verweerders gemeente - beroep in te stellen bij de rechtbank. Op grond van de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat eisers pas na dit telefonisch contact in februari 2014 en na een daarop volgende herinneringse-mail van 12 maart 2014 van de Ombudsman hebben aangegeven om naast het indienen van een klacht, tevens beroep bij de rechtbank te willen instellen. Daarbij – acht de rechtbank van belang dat eisers zich in het contact met de Ombudsman aanvankelijk op het standpunt hebben gesteld in verband met kosten geen beroep te willen aantekenen en/of niet te willen doorprocederen tot aan de Raad van State en daarom liever naar de Ombudsman te willen gaan. Ook acht de rechtbank van belang dat eisers, ondanks het contact met de Ombudsman, eerst op 22 maart 2014 onder voorbehoud van bericht over de financiële consequenties hebben aangegeven beroep te willen instellen.
11. Gelet op de aard en strekking van de meermaals genoemde brief en bijlagen alsmede
de hiervoor onder rechtsoverweging 10 weergegeven verklaringen van eisers en de gang van zaken naar aanleiding van het contact met de Ombudsman, is de rechtbank van oordeel dat het (in ieder geval tot 22 maart 2014) steeds de kennelijke bedoeling van eisers is geweest om enkel de werkwijze van het ambtelijk apparaat van verweerders gemeente en de bejegening en de gang van zaken tijdens de hoorzitting van 12 augustus 2013 aan de kaak te stellen. Derhalve kan de litigieuze brief niet als een beroepschrift in de zin van artikel 6:5 van de Awb worden gekwalificeerd. Nu geen sprake is van een beroepschrift, kan gelet op de wetssystematiek evenmin tot een (kennelijke) niet-ontvankelijkheid worden geconcludeerd. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet bevoegd is om over de in het verzoekschrift aan de Ombudsman bedoelde gedraging te oordelen. Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat verweerder inmiddels op de klacht van eisers heeft beslist.
12. De rechtbank zal zich in de zaken geregistreerd onder AWB 14/1095 en AWB 14/1097 onbevoegd verklaren.