ECLI:NL:CRVB:2008:BE0009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.A. Kooijman
- M.J. Bernhagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand na buiten behandelingstelling door het College
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 13 maart 2007 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 7 maart 2005 een aanvraag om bijstand ingediend, maar het College heeft deze aanvraag op 31 maart 2005 buiten behandeling gelaten omdat appellante niet tijdig de ontbrekende gegevens had overgelegd. Het College verklaarde het bezwaar tegen dit besluit ongegrond op 21 juli 2005.
De rechtbank oordeelde dat appellante redelijkerwijs in staat had moeten zijn om de gevraagde bankafschriften tijdig te verstrekken. De rechtbank vond de termijn die het College had gesteld niet onredelijk kort en merkte op dat appellante niet had verzocht om verlenging van deze termijn. De rechtbank concludeerde dat het College in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling had kunnen stellen.
Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het College terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat appellante niet aan de wettelijke vereisten had voldaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig overleggen van de benodigde gegevens bij aanvragen om bijstand en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om aanvragen buiten behandeling te laten stellen indien niet aan de vereisten is voldaan.