ECLI:NL:CRVB:2008:BD6191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.P.J. Goorden
- M.J.A. Reinders
- B.M. van Dun
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van rechtsgevolgen van een besluit inzake opzegtermijn en voorschotverstrekking onder de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had op 22 mei 2007 geoordeeld dat het besluit van 16 augustus 2006, waarin de opzegtermijn van betrokkene werd vastgesteld, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. Appellant stelde dat deze vaststelling wel degelijk gericht was op rechtsgevolg en dat de rechtbank ten onrechte een onderscheid maakte tussen de voorschotverstrekking en de opzegtermijn.
Betrokkene, die als metselaar in dienst was bij een werkgever die failliet was verklaard, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de opzegtermijn. De Raad oordeelde dat het besluit van 16 augustus 2006, waarin de opzegtermijn werd vastgesteld, wel degelijk als een besluit moet worden aangemerkt. De Raad kwam tot de conclusie dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte had vernietigd en dat het hoger beroep van appellant slaagde. De Raad oordeelde dat betrokkene geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 16 augustus 2006, waardoor dit besluit in rechte vaststond.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2008 vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad oordeelde dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 augustus 2006 door betrokkene niet tijdig waren aangevochten, waardoor de beslissing van appellant om de opzegtermijn vast te stellen rechtsgeldig was. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.