ECLI:NL:CRVB:2008:BD1309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2579 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 maart 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante in te trekken, ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 19 februari 2004 besloten de uitkering van appellante, die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 11 april 2004 in te trekken. Dit besluit werd door het Uwv in een later bestreden besluit van 19 oktober 2004 gehandhaafd, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 7 maart 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door M. Florijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat haar cognitieve beperkingen niet voldoende zijn meegewogen, beoordeeld. De Raad concludeert dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is en dat de aan het besluit ten grondslag gelegde functies passend zijn. De Raad verwijst naar het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts O.J. van Kempen, die concludeerde dat de door neuropsycholoog dr. J. Bruins vastgestelde beperkingen in de aandacht niet tot een andere conclusie leiden.

De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2008.

Uitspraak

06/2579 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 maart 2006, 04/3107 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft K. Abel, werkzaam bij Juricon Adviesgroep te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 19 februari 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 11 april 2004 ingetrokken.
Bij besluit van 19 oktober 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2004 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante niet langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante kan zich met de aangevallen uitspraak niet verenigen.
Daartoe heeft zij in hoger beroep aangevoerd dat de door neuropsycholoog dr. J. Bruins bij rapportage van 20 januari 2006 bij haar vastgestelde cognitieve beperkingen niet tot onvoldoende zijn meegewogen.
Naar het oordeel van de Raad slaagt deze grief niet.
Hij baseert zich daarvoor op het commentaar dat de bezwaarverzekeringsarts O.J. van Kempen op 6 februari 2006 heeft gegeven op die door appellante in beroep ingebrachte rapportage. Uit het onderzoek van Bruins, verricht op 12 en 13 december 2005, zijn relatief lichte beperkingen in de aandacht naar voren gekomen. Indien er in de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de aangegeven beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst van 12 januari 2004 ten aanzien van psychisch belastende factoren en indien daarbij geen sprake is van veelvuldige storingen en deadlines, wordt aan deze klachten van appellante ruim voldoende tegemoet gekomen, aldus de bezwaarverzekeringsarts. De Raad kan zich met dit commentaar verenigen.
Appellante heeft tevens aangevoerd dat ook het naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (o.a. LJN: AR4716) aangepaste Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) dat door het Uwv wordt toegepast, nog immer een aantal gebreken kent.
Ook deze grief slaagt niet. Wat de door appellante in dit verband aangehaalde uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 januari 2006 (LJN: AU9775) betreft verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 februari 2008 (LJN: BC6544) op het door het Uwv tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep.
De Raad komt tot de conclusie dat de door appellante aangedragen argumenten geen twijfel oproepen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit en de passendheid in medisch opzicht van de aan dat besluit ten grondslag gelegde, met behulp van het CBBS geselecteerde en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM