ECLI:NL:CRVB:2008:BC9332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/7349 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan bezwaar tegen oorspronkelijk besluit en intrekking bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 april 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten ontvingen bijstand, maar het Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft heeft de bijstandsuitkering ingetrokken op basis van de economische waarde van een auto die op naam van appellant stond geregistreerd. Dit leidde tot een terugvordering van bijstandsbetalingen over een periode van bijna twee jaar.

De Raad overweegt dat ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als het bezwaar tegen het oorspronkelijke besluit niet is ingediend. Dit geldt ook voor hoger beroep, zoals bepaald in artikel 6:24 van de Awb. De Raad verklaart het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk, omdat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. Het hoger beroep van appellant wordt daarentegen gegrond verklaard, omdat het Dagelijks Bestuur niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bijstandsuitkering is ingetrokken.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit van 27 januari 2006, en draagt het Dagelijks Bestuur op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt het Dagelijks Bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn vastgesteld op € 1.288,--, en moet het griffierecht van € 142,-- aan appellant worden vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.N.A. Bootsma als leden.

Uitspraak

06/7349 WWB
07/502 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], (hierna: appellant) en [Appellante], (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 november 2006, 06/549 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 8 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Blok, advocaat te Doetinchem, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008. Voor appellanten is verschenen mr. Blok en het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B.L. Wissink, werkzaam bij het Intergemeentelijke Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvingen ten tijde hier van belang bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Uit onderzoek door bureau Handhaving is het Dagelijks Bestuur gebleken dat de auto met het kenteken [kentekennummer] sinds 3 juli 2003 op naam van appellant stond geregistreerd. Dit heeft ertoe geleid dat bij besluit van 28 juni 2005 de bijstand met ingang van 3 juli 2003 is ingetrokken op de grond dat de economische waarde van de auto per 3 juli 2003 het destijds voor appellanten geldende vrij te laten bescheiden vermogen overstijgt. Voorts zijn de kosten van bijstand over de periode van 3 juli 2003 tot 1 mei 2005 tot een bedrag van € 8.445,35 van appellanten teruggevorderd. Bij besluit van 27 januari 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 januari 2006 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van appellante
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 mei 2006, LJN AX3284, overweegt de Raad dat ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.
Gelet op artikel 6:24 van de Awb is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep wordt ingesteld.
Het beroepschrift van 1 maart 2006 vermeldt uitsluitend appellant als de persoon namens wie beroep wordt ingesteld tegen het besluit van 27 januari 2006. Gesteld noch gebleken is dat appellant mede namens appellante beroep heeft ingesteld. Noch het feit dat appellante en appellant ten tijde in geding met elkaar gehuwd waren, noch de omstandigheid dat bijstand naar de norm voor gehuwden was toegekend impliceert dat appellant geacht moet worden mede namens appellante te hebben gereageerd. Nu evenmin is gesteld of gebleken dat het niet instellen van beroep niet aan appellante kan worden verweten, is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hoger beroep van appellant
Het besluit van 27 januari 2006 berust uitsluitend op de grond dat appellant gedurende de gehele ter beoordeling staande periode (3 juli 2003 tot en met 28 juni 2005, datum van het primaire besluit) met de op zijn naam geregistreerde auto met het kenteken [kentekennummer] beschikte over een vermogen boven de grens van het vrij te laten vermogen. Ter zitting van de Raad is van de zijde van het Dagelijks Bestuur erkend dat voor dit standpunt een deugdelijke motivering ontbreekt.
Dit betekent dat het hoger beroep reeds hierom slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 27 januari 2006 vernietigen wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering. Het Dagelijks Bestuur zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad ziet aanleiding het Dagelijks Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van appellant gegrond;
Vernietigt het besluit van 27 januari 2006;
Bepaalt dat het Dagelijks Bestuur een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.288,--, te betalen door het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2008.