ECLI:NL:CRVB:2008:BC7562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning bijstandsuitkering en bijzondere omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 augustus 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch ongegrond werd verklaard. Appellante had op 20 oktober 2005 bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met de wens dat deze bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2005 zou ingaan. Het College had echter besloten om de bijstand pas vanaf 20 oktober 2005 toe te kennen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om af te wijken van de vaste rechtspraak dat bijstand in beginsel niet verleend wordt over de periode voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Appellante had niet aangetoond dat zij buiten staat was om in de periode van 1 juni 2005 tot 20 oktober 2005 een aanvraag in te dienen. De Raad concludeert dat de enkele omstandigheid dat appellante een verstandelijke handicap heeft, niet voldoende is om te spreken van bijzondere omstandigheden die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank onderschrijven. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigt de aangevallen uitspraak.