ECLI:NL:CRVB:2008:BC7562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5526 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 augustus 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch ongegrond werd verklaard. Appellante had op 20 oktober 2005 bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met de wens dat deze bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2005 zou ingaan. Het College had echter besloten om de bijstand pas vanaf 20 oktober 2005 toe te kennen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om af te wijken van de vaste rechtspraak dat bijstand in beginsel niet verleend wordt over de periode voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Appellante had niet aangetoond dat zij buiten staat was om in de periode van 1 juni 2005 tot 20 oktober 2005 een aanvraag in te dienen. De Raad concludeert dat de enkele omstandigheid dat appellante een verstandelijke handicap heeft, niet voldoende is om te spreken van bijzondere omstandigheden die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank onderschrijven. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

06/5526 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 augustus 2006, 06/1787 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2008. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A. van de Ven, werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft zich op 20 oktober 2005 bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 2 november 2005 heeft zij een aanvraag ingediend om bijstand met ingang van 1 juni 2005.
Bij besluit van 28 november 2005, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2006, heeft het College aan appellante met ingang van 20 oktober 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend en de aanvraag om bijstand over de periode van 1 juni 2005 tot 20 oktober 2005 afgewezen. Aan de handhaving van de afwijzing van de aanvraag heeft het College ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot het toekennen van bijstand met ingang van een eerdere datum dan 20 oktober 2005.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 maart 2006 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of zich in geval van appellante zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen.
De Raad onderschrijft de overwegingen op grond waarvan de rechtbank heeft geconcludeerd dat zich in geval van appellante geen bijzondere omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat de bijstand met ingang van een eerdere datum dan
20 oktober 2005 wordt toegekend. Ook naar het oordeel van de Raad is niet aangetoond dat appellante buiten staat was om in de periode van 1 juni 2005 tot 20 oktober 2005 een bijstandsuitkering aan te vragen en dat - zo er al belemmeringen waren voor het indienen van een aanvraag - appellante niet een derde zou hebben kunnen inschakelen om namens haar een aanvraag in te dienen. Hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan waartoe de rechtbank is gekomen. Anders dan appellante aanvoert, brengt de enkele omstandigheid dat zij een verstandelijke handicap heeft, nog niet mee dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Pijper.
IJ