als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoekster] (hierna: verzoekster),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2007, 05/1612 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding in hoger beroep tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak:14 maart 2008
Namens verzoekster heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2008, waar namens verzoekster is verschenen mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend hadden kunnen zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2005, 04/01365, bevestigd. Daarbij heeft de Raad onder meer overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 april 2005, RSV 2005, 170, dat de kosten van het van de zijde van verzoekster ingebrachte rapport van het Instituut Psychosofia niet voor vergoeding in aanmerking komen.
In het onderhavige verzoekschrift is namens verzoekster uitvoering uiteengezet waarom naar haar mening ten onrechte is geweigerd voormelde kosten voor een vergoeding in aanmerking te brengen.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het onderhavige verzoek het volgende naar voren gebracht. Volgens het Uwv is het onderhavige verzoek, gezien de vaste jurisprudentie van de Raad, volstrekt kansloos. Het Uwv heeft in dit verband verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek, hetzij op de grond dat er geen sprake is van een procesbelang, hetzij op de grond dat verzoekster misbruik maakt van procesrecht. Voorts heeft het Uwv verzocht om veroordeling van verzoekster in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb.
De Raad overweegt als volgt.
In de eerste plaats is de Raad van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat verzoekster in het geheel geen procesbelang heeft bij het indienen van het onderhavige verzoek. Het verzoek is erop gericht dat de kosten verbonden aan het door het Instituut Psychosofia uitgebrachte rapport alsnog worden vergoed en op voorhand kan niet worden gezegd dat dit resultaat met het indienen van het verzoek niet kan worden bereikt. Naar het oordeel van de Raad is er evenmin aanleiding om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat sprake is van misbruik van procesrecht. Hierbij wijst de Raad erop dat de Awb, indien sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, slechts voorziet in de bevoegdheid van de rechter om een natuurlijk persoon in de proceskosten te veroordelen. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 2 mei 2006, LJN: AW7290.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 13 januari 2005, LJN: AS3516, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, eventueel op basis van nieuwe argumenten, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. De Raad stelt vast dat het onderhavige verzoek om herziening er uitsluitend op is gericht om opnieuw een discussie te voeren over een vergoeding van de kosten van voormeld rapport en dat geen enkel nieuw feit of enige omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb naar voren is gebracht. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen.
Met betrekking tot het door het Uwv gedane verzoek om veroordeling in de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
Bij bovengenoemde uitspraak van 13 april 2005, RSV 2005, 170, heeft de Raad overwogen, kort samengevat, dat de kosten van door Instituut Psychosofia uitgebrachte rapporten niet voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen. Dit oordeel is door de Raad nadien bij vele uitspraken herhaald. Hierbij merkt de Raad op dat in alle desbetreffende zaken mr. De Jonge als gemachtigde is opgetreden. Thans tracht verzoekster, bijgestaan door mr. De Jonge, via de weg van een verzoek om herziening op grond van artikel 8:88 van de Awb de hiervoor bedoelde kosten alsnog vergoed te krijgen, zonder dat daarbij enig relevant nieuw feitelijk gegeven naar voren is gebracht. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de Raad van oordeel dat hier sprake is van een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb. Daarom zal verzoekster, zoals het Uwv heeft verzocht, in de kosten van de onderhavige procedure worden veroordeeld. Deze kosten zijn begroot op € 16,50 wegens gemaakte reiskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om herziening af;
Veroordeelt verzoekster in de proceskosten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot een bedrag € 16,50 te voldoen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2008.