ECLI:NL:CRVB:2008:BC5695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WAO-uitkering na ongegrondverklaring beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 januari 2006, waarin het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 december 2004 ongegrond werd verklaard. Het Uwv had besloten om de aan appellant toegekende WAO-uitkering te herzien en met ingang van 1 januari 2004 vast te stellen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Tevens werd een bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. W.F.C. van Megen, maar is niet verschenen op de zitting van 14 december 2007. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Röttjers. In hoger beroep heeft appellant geen wezenlijk nieuwe argumenten aangevoerd, maar herhaalt hij de eerder in beroep aangevoerde stellingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat het Uwv artikel 44 van de WAO correct heeft toegepast, zoals ook bevestigd door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 23 februari 2006.
De Raad heeft geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant rechtmatig is.