ECLI:NL:CRVB:2008:BC4904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-815 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring van het hoger beroep inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 11 januari 2006 het verzet van de appellant ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van 30 juni 2005. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.C. de Jonge, stelde dat er redenen waren om het appelverbod te doorbreken, omdat de eerdere uitspraak in strijd zou zijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep zelf.

Tijdens de zitting op 14 december 2007 was de appellant aanwezig, maar het Uwv was niet vertegenwoordigd. De Centrale Raad overwoog dat volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet er geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad benadrukte dat er alleen aanleiding is voor doorbreking van het appelverbod als er sprake is van een ernstige schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen.

De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een dergelijke schending. De stelling dat de inhoudelijke beoordeling door de rechtbank onjuist was, werd niet verder besproken, omdat dit op zichzelf geen grond vormt voor doorbreking van het appelverbod. Uiteindelijk verklaarde de Raad zich onbevoegd en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/815 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2006, 05/1988 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 15 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard het verzet, namens appellant gedaan tegen de met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2005.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad bestaat aanleiding voor doorbreking van dit appelverbod, indien moet worden geoordeeld dat bij de totstandkoming van een in hoger beroep aangevallen uitspraak van de rechtbank sprake is geweest van een zo ernstige schending van de goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake kan zijn geweest.
Appellant heeft kort samengevat betoogd dat reden voor doorbreking van het appelverbod aanwezig is, nu bij de aangevallen uitspraak zijn verzet tegen het door de rechtbank in haar uitspraak van 30 juni 2005 gegeven oordeel ongegrond is verklaard, terwijl dat oordeel strijdt met de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep.
Zoals de Raad reeds heeft overwogen in zijn uitspraak van 6 juni 2006, 05/5662 WAO, LJN: AX9004, kan een eventuele onjuiste inhoudelijke beoordeling door de rechtbank van het aan de aangevallen uitspraak ten grondslag liggende geschil op zichzelf geen grond vormen voor een doorbreking van het appelverbod. De door appellant opgeworpen stelling dat de inhoudelijke beoordeling door de rechtbank onjuist is, dient mitsdien buiten bespreking te blijven.
Uit hetgeen appellant heeft aangevoerd blijkt ook overigens geenszins van een zo ernstige schending van de goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake kan zijn geweest, zodat er geen aanleiding bestaat aan het appelverbod voorbij te gaan.
De Raad dient zich mitsdien onbevoegd te verklaren.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL