ECLI:NL:CRVB:2008:BC4904
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdverklaring van het hoger beroep inzake WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 11 januari 2006 het verzet van de appellant ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van 30 juni 2005. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.C. de Jonge, stelde dat er redenen waren om het appelverbod te doorbreken, omdat de eerdere uitspraak in strijd zou zijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep zelf.
Tijdens de zitting op 14 december 2007 was de appellant aanwezig, maar het Uwv was niet vertegenwoordigd. De Centrale Raad overwoog dat volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet er geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad benadrukte dat er alleen aanleiding is voor doorbreking van het appelverbod als er sprake is van een ernstige schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen.
De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een dergelijke schending. De stelling dat de inhoudelijke beoordeling door de rechtbank onjuist was, werd niet verder besproken, omdat dit op zichzelf geen grond vormt voor doorbreking van het appelverbod. Uiteindelijk verklaarde de Raad zich onbevoegd en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.