ECLI:NL:CRVB:2008:BC3516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-816 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 27 december 2005 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder, op 25 oktober 2004, het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering per 20 januari 2004 ongegrond verklaard, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde in haar uitspraak van 19 april 2005 dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante op die datum juist was en dat appellante in staat was om arbeid te verrichten die overeenkwam met haar beperkingen. De rechtbank had echter ook geconstateerd dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de functies inpakker en huishoudelijk medewerker binnen de belastbaarheid van appellante vielen, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van het Uwv en de verplichting om een nieuwe beslissing te nemen.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv onterecht was en dat haar aangeboren afwijking aan de linkerarm niet goed was beoordeeld. De Raad voor de Rechtspraak overweegt dat de gronden van appellante met betrekking tot de medische beoordeling in de eerdere uitspraak van de rechtbank zijn verworpen en dat appellante hiertegen geen hoger beroep heeft ingesteld. Dit betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van het bestreden besluit moest uitgaan van de eerder vastgestelde belastbaarheid.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat de functies inpakker en huishoudelijk medewerker passend zijn voor appellante, ondanks haar beperkingen. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellante in stand blijft.

Uitspraak

06/816 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 december 2005, 05/2480 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Dennekamp hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Dennekamp en het Uwv door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 25 oktober 2004 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 november 2003, waarbij de aan appellante toegekende WAO-uitkering per 20 januari 2004 is ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
In haar uitspraak van 19 april 2005 (04/2976) heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per 20 januari 2004, dat appellante op die datum niet meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is vastgelegd en dat appellante op de datum in geding in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde beperkingen. Wat betreft de arbeidskundige kant van het besluit van 25 oktober 2004 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functies inpakker (Sbc-code 111190) en huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333) op het aspect reiken binnen de belastbaarheid van appellante vallen en dat voor het overige voldoende is gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Omdat van twee van de vier aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet vaststaat of dat terecht is geschied, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2004 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, zulks met aanvullende beslissingen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
Bij besluit van 31 mei 2005 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in haar uitspraak van 19 april 2005 is geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen van appellante per 20 januari 2004 juist heeft vastgesteld, dat (ook) appellante tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld en dat dit meebrengt dat appellante ook thans gebonden is aan de beslissing van de rechtbank over het medische oordeel van het Uwv per 20 januari 2004. De rechtbank is daarom bij de beoordeling van het bestreden besluit voorbijgegaan aan de door appellante aangevoerde medische gronden en uitgegaan van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid per 20 januari 2004. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 19 mei 2005 in voldoende mate is gemotiveerd dat de door het Uwv geduide functies inpakker en huishoudelijk medewerker ondanks de beperkingen van appellante op het punt reiken voor haar geschikt moeten worden geacht.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de grote verwevenheid tussen de medische grondslag van het door de rechtbank vernietigde besluit van 25 oktober 2004 en het ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 19 april 2005 genomen bestreden besluit meebrengt dat daartegen volledig verweer kan worden gevoerd. Voorts meent appellante dat het Uwv en de rechtbank ten onrechte van oordeel zijn dat de aangeboren afwijking aan haar linkerarm geen rol kan spelen bij de beoordeling van de belastbaarheid. Appellante meent ook dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en derhalve niet tot een juiste beoordeling van de aangeboren afwijking van appellante is gekomen. Ten slotte betwist appellante de passendheid van de functies inpakker en huishoudelijk medewerker.
De Raad overweegt in de eerste plaats dat in de uitspraak van de rechtbank van 19 april 2005 de gronden van appellante met betrekking tot de medische grondslag van het besluit van het Uwv van 25 oktober 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen. Dit betekent, dat nu appellante tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, van de juistheid van die grondslag moet worden uitgegaan en deze gronden thans niet meer ter beoordeling staan. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van 12 november 2003 (LJN: AN9374), 1 maart 2005 (LJN: AT0711), 23 februari 2007 (LJN: AZ9218) en 3 augustus 2007 (LJN: BB1244).
Wat betreft de motivering van de passendheid van de functie inpakker (4 functies in Sbc-code 111190) overweegt de Raad als volgt.
In de drie tot deze Sbc-code horende deelfuncties (“inpakster koekjes”) komt op het aspect reiken de volgende belasting voor: tijdens 8 werkuren 400 maal 70 centimeters achtereen en tijdens 8 werkuren 400 maal ongeveer 60 centimeters achtereen. Appellante heeft op het aspect reiken (waarmee de reikafstand wordt beoordeeld) de normaalwaarde gescoord, wat volgens de gebruikershandleiding overeenkomt met (voor vrouwen)
60 centimeters. Op het aspect frequent reiken is appellante licht beperkt geacht (dat wil zeggen: kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer reiken).
De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 19 mei 2005 desgevraagd een nadere toelichting gegeven waarom de functies van inpakker voor appellante passend wordt geacht. Deze toelichting luidt als volgt:
“In de Functionele Mogelijkheden Lijst wordt aangegeven dat 600x reiken mogelijk moet zijn, echter dit is met onbeperkte afstand - dit mag dus ook reiken betreffen met gestrekte arm en zo nodig zelfs met inzet van de rug.
In de functie van inpakker dient echter slechts 400x70 cm en 400x60 cm gereikt te worden.
Bij deze, deels ook kortere, reikafstand moet een iets hogere frequentie dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst aangegeven (800x per uur i.p.v. 600x per uur, dus iets meer dan 3x reiken per minuut extra), in het licht van de geobjectiveerde bevindingen, mijns inziens medisch gezien acceptabel geacht worden.”.
De Raad acht deze toelichting niet afdoende, omdat in dit geval zowel de frequentie (met in totaal 200 keer per uur) als de reikafstand 400 keer per uur met 10 cm (vergeleken met de voor vrouwen geldende normaalwaarde van 60 centimeters), wordt overschreden.
De Raad is van oordeel dat onvoldoende inzichtelijk is geworden dat appellante deze functies ondanks de overschrijdingen van de belastbaarheid kan verrichten.
De vierde tot deze Sbc-code horende deelfunctie (“medewerker monsterontvangst”) telt slechts 1 arbeidsplaats, zodat Sbc-code 111190 in zijn geheel niet aan appellante worden geduid.
Wat betreft de passendheid van de tot Sbc-code 111333 (huishoudelijk medewerker) horende deelfunctie medewerk(st)er schoonmaak is de Raad met de rechtbank van oordeel dat door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in haar rapport van 19 mei 2005 thans afdoende is toegelicht dat de belasting ten aanzien van reiken in deze functie binnen de belastbaarheid van appellante valt. Deze deelfunctie telt voldoende arbeidsplaatsen.
De omstandigheid dat functies behorende tot de Sbc-code 111190 niet aan appellante worden geduid neemt niet weg dat de overige ook aan appellante voorgehouden functies de schatting kunnen dragen. Het resultaat van de schatting blijft gelijk.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Tot slot ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
HS