ECLI:NL:CRVB:2008:BC3516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 27 december 2005 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder, op 25 oktober 2004, het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering per 20 januari 2004 ongegrond verklaard, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde in haar uitspraak van 19 april 2005 dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante op die datum juist was en dat appellante in staat was om arbeid te verrichten die overeenkwam met haar beperkingen. De rechtbank had echter ook geconstateerd dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de functies inpakker en huishoudelijk medewerker binnen de belastbaarheid van appellante vielen, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van het Uwv en de verplichting om een nieuwe beslissing te nemen.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv onterecht was en dat haar aangeboren afwijking aan de linkerarm niet goed was beoordeeld. De Raad voor de Rechtspraak overweegt dat de gronden van appellante met betrekking tot de medische beoordeling in de eerdere uitspraak van de rechtbank zijn verworpen en dat appellante hiertegen geen hoger beroep heeft ingesteld. Dit betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van het bestreden besluit moest uitgaan van de eerder vastgestelde belastbaarheid.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat de functies inpakker en huishoudelijk medewerker passend zijn voor appellante, ondanks haar beperkingen. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellante in stand blijft.