ECLI:NL:CRVB:2008:BC1318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-191 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van beperkingen bij fibromyalgie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2008 uitspraak gedaan. Appellante had haar WAO-uitkering met ingang van 1 oktober 2003 ingetrokken gezien het besluit van het Uwv van 22 juni 2004. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, en dat de diagnose fibromyalgie niet voldoende is meegenomen in de beoordeling van haar beperkingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende gegevens had om tot een afgewogen oordeel te komen en dat er geen nieuwe gezichtspunten waren die tot een ander oordeel konden leiden.

De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, waaronder de brief van haar fysiotherapeut en de diagnose fibromyalgie van het Jan van Breemeninstituut. Echter, de Raad concludeerde dat de informatie van de fysiotherapeut en de diagnose niet tot een ander oordeel konden leiden. De bezwaarverzekeringsarts had al rekening gehouden met deze informatie en er waren geen objectieve gronden voor verdergaande beperkingen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellante met de aangenomen beperkingen in staat moest worden geacht de geduide functies te verrichten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante.

Uitspraak

06/191 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2005, 04/3570 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.A. Lelijveld, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2007. Appellante is, zoals zij tevoren heeft bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 22 juni 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissende op bezwaar, de WAO-uitkering van appellante met ingang van 1 oktober 2003 ingetrokken.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste beperkingen is uitgegaan. De verzekeringsartsen hebben voldoende gegevens ter beschikking gehad om tot een afgewogen oordeel over de beperkingen van appellante te kunnen komen. Appellante heeft geen medische stukken in het geding gebracht die aanleiding zouden kunnen geven om verdergaande beperkingen aan te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voorts voldaan aan de nadere motiveringseisen in het kader van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem en de geduide functies op goede gronden gebruikt voor de schatting.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij veel klachten heeft.
Het Jan van Breemeninstituut te Amsterdam heeft de diagnose fibromyalgie gesteld. Zij heeft meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een brief van de fysiotherapeut van 16 september 2004 overgelegd.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De informatie van de fysiotherapeut en de diagnose fibromyalgie leiden niet tot een ander oordeel. In dit verband verwijst de Raad naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 12 juli 2006, waarin deze aangeeft dat rekening is gehouden met de informatie van het Jan van Breemeninstituut en dat hij niet ziet dat de fysiotherapeut andere inzichten zou hebben dan de arts van het Jan van Breemeninstituut. Verdergaande beperkingen dan welke reeds zijn aangenomen zijn niet objectiveerbaar.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante met de aangenomen beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten.
Het hoger beroep slaagt dus niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL