ECLI:NL:CRVB:2008:BC1310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7218 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WAJONG-uitkering met eerdere ingangsdatum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 1 december 2004 besloten om aan appellante geen Wajong-uitkering toe te kennen met ingang van 2 december 1997. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante, en dat de in de geduide functies optredende belastingen haar belastbaarheid niet te boven gingen.

Appellante, die lijdt aan het chronische vermoeidheidssyndroom en fibromyalgie, stelde in hoger beroep dat er wel sprake is van een bijzonder geval. Ter ondersteuning van haar standpunt overhandigde zij brieven van medische centra. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden die tot een ander oordeel konden leiden. De toekenning van een Wajong-uitkering per 26 januari 2006 was niet relevant voor de beoordeling van de situatie in 1997, aangezien deze toekenning verband hield met een klinische opname die in 2006 plaatsvond.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een medische deskundige te benoemen voor nader onderzoek en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 4 januari 2008.

Uitspraak

05/7218 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2005, 04/1515 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2007. Appellante is verschenen bij gemachtigde, mr. Van der Wal. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. F.H.M.A. Swarts.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 1 december 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissende op bezwaar, geweigerd aan appellante met ingang van 2 december 1997 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de belastbaarheid van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een bijzonder geval waarin een ontoereikende objectieve vaststelling van ongeschiktheid tot werken niet geheel valt uit te sluiten om reden dat bij de – onafhankelijk – medische deskundigen een vrijwel eenduidige consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat ongeschiktheid tot werken voldoende aannemelijk is. De rechtbank is voorts van oordeel dat de in de geduide functies optredende belastingen de belastbaarheid van appellante niet te boven gaan.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij lijdt aan het chronische vermoeidheidssyndroom en fibromyalgie. Zij stelt dat wel sprake is van een bijzonder geval. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een brief van het Biologisch Medisch Centrum van 20 juli 2006 en een brief van het CFS Research Center Amsterdam van 24 augustus 2007 overgelegd. Zij heeft er voorts op gewezen dat haar met ingang van 26 januari 2006 een Wajong-uitkering is toegekend, volgens haar op grond van dezelfde arbeidsongeschiktheid als in 1997.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
Het feit dat aan appellante met ingang van 26 januari 2006 een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend betekent niet dat zij ook in 1997 recht had op een dergelijke uitkering. De toekenning per 26 januari 2006 houdt kennelijk – mede – verband met een klinische opname in die periode; in 1997 was daarvan geen sprake.
Uit de door appellante overgelegde brieven van het Biologisch Medisch Centrum van
20 juli 2006 en van het CFS Research Center Amsterdam van 24 augustus 2007 kan de Raad evenmin afleiden dat de belastbaarheid van appellante op 2 december 1997 onjuist is ingeschat. De Raad verwijst in dit verband naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 30 oktober 2007.
Van een bijzonder geval in de hiervoor geschetste zin is dus geen sprake.
Gelet op het vorenstaande ziet de Raad voorts geen aanleiding een medische deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
Het hoger beroep slaagt dus niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL