ECLI:NL:CRVB:2008:BC1234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6749 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de intrekking van de WAO-uitkering en de maximering van de maatman

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 november 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van appellant om de WAO-uitkering van betrokkene per 2 mei 2005 in te trekken, vernietigd. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de maximering van de maatman in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en dat zijn besluit op goede gronden is genomen. Betrokkene heeft geen hoger beroep ingesteld en heeft de aangevallen uitspraak niet bestreden.

Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt ter zake van de maximering van de maatman niet langer gehandhaafd en verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen, maar met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2005 in stand blijven. Appellant heeft onderbouwd dat, indien de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene zonder maximering van de maatman wordt vastgesteld, er per 2 mei 2005 geen recht op een WAO-uitkering bestaat.

De Raad heeft overwogen dat, nu betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld, vaststaat dat appellant bij zijn besluit van 21 december 2005 is uitgegaan van de juiste medische beperkingen van betrokkene. Betrokkene kan de voorgehouden functies vervullen en heeft de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid zonder maximering van de maatman niet bestreden. De Raad oordeelt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2005 in stand blijven en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding aan betrokkene. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er wordt griffierecht geheven van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Uitspraak

06/6749 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 november 2006, 06/327 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2007.
Appellant was vertegenwoordigd door mr. F.H.M.A. Swarts. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 21 december 2005 heeft appellant gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van betrokkene per 2 mei 2005 in te trekken.
Bij de aangevallen uitspraak is het door betrokkene tegen het besluit van 21 december 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, een en ander met beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat appellant bij zijn besluit van de juiste bij betrokkene bestaande medische beperkingen is uitgegaan. Vernietiging van het besluit van 21 december 2005 heeft plaatsgevonden, omdat – kort samengevat – aan het besluit ten onrechte een zogenoemde maximering van de maatman ten grondslag ligt.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld op de grond dat maximering van de maatman in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en op goede gronden heeft plaatsgevonden.
Betrokkene heeft geen hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft de Raad bij brief van 14 augustus 2007 medegedeeld het in hoger beroep ingenomen standpunt ter zake van de maximering van de maatman niet langer te handhaven. Voorts heeft appellant, zoals nader toegelicht ter zitting, verzocht om in het kader van een finale geschillenbeslechting de aangevallen uitspraak te bevestigen, maar te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2005 in stand blijven. Appellant heeft, onder overlegging van een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 13 augustus 2007, aangevoerd dat indien vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene plaatsvindt zonder maximering van de maatman er voor betrokkene per 2 mei 2005 evenmin aanspraak op een WAO-uitkering bestaat.
De Raad overweegt ter zake het volgende.
Nu betrokkene tegen de aangevallen uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld staat vast dat appellant bij het besluit van 21 december 2005 is uitgegaan van de juiste bij betrokkene bestaande beperkingen van medische aard.
Uitgaande van deze beperkingen kan betrokkene de haar voorgehouden functies vervullen. Betrokkene heeft dit in beroep niet met kracht van argumenten bestreden. Betrokkene heeft evenmin bestreden de in hoger beroep door appellant overgelegde berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene zonder maximering van de maatman. Zij heeft dan ook per 2 mei 2005 geen recht op WAO-uitkering.
Onder deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat het ter finale beslechting van het geschil is aangewezen te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2005 in stand blijven.
Voor inwilliging van het door betrokkene in beroep gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit wettelijke rente over na te betalen uitkeringen, bestaat dan ook geen aanleiding.
Nu de uitspraak van de rechtbank in stand wordt gelaten, wordt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen griffierecht geheven.
Betrokkene heeft in hoger beroep geen proceskosten gemaakt. Voor veroordeling van appellant in de proceskosten bestaat dus geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2005 geheel in stand blijven;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De uitspraak is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM