ECLI:NL:CRVB:2008:BC1213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/3513 WAJONG en 04/3514 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en medische beperkingen van betrokkene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 13 mei 2004 geoordeeld in het voordeel van betrokkene, die zich per 18 mei 2001 arbeidsongeschikt had gemeld. Appellant had betrokkene geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) verstrekt, omdat zij op en na 24 juli 2000 minder dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek heropend en deskundigen benoemd, waaronder de zenuwarts C.F.J. Kemperman. Deze deskundige concludeerde dat betrokkene leed aan een somatisatiestoornis en een persoonlijkheidsstoornis, wat haar arbeidsmogelijkheden aanzienlijk beperkte. De Raad oordeelde dat de conclusies van de deskundige begrijpelijk en overtuigend waren, en dat de medische grondslag van de bestreden besluiten op goede gronden berustte.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat de arbeidskundige grondslag niet in twijfel kon worden getrokken en dat de functies die voor betrokkene geschikt werden geacht, daadwerkelijk vervuld konden worden. De uitspraak werd gedaan op 4 januari 2008, met J. Brand als voorzitter en D.W.M. Kaldenhoven als griffier.

Uitspraak

04/3513 WAJONG en 04/3514 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 mei 2004, 02/775 en 02/1898 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en desgevraagd nadere stukken ingezonden. Namens betrokkene heeft mr. M.M.G. Weel-Krimp, advocaat te Haarlem, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007. De Raad is tot de conclusie gekomen dat het vooronderzoek niet volledig is geweest en heeft het onderzoek heropend. Vervolgens heeft de Raad de zenuwarts C.F.J. Kemperman als deskundige benoemd. Deze heeft betrokkene op 9 mei 2007 onderzocht en op 8 juni 2007, aangevuld bij brief van 6 juli 2007, gerapporteerd aan de Raad.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 9 november 2007. Appellant was vertegenwoordigd door mr. J.B. van der Horst. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene was werkzaam als administratief medewerkster voor 36 uur per week. Zij meldde zich per 18 mei 2001 arbeidsongeschikt.
Bij besluit van 12 november 2001 heeft appellant geweigerd betrokkene een uitkering op grond van Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) te verstrekken onder de overweging dat betrokkene op en na 24 juli 2000 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 april 2002 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 mei 2002 heeft appellant geweigerd betrokkene een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te verstrekken, onder de overweging dat betrokkene - in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken - met ingang van 13 mei 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 november 2002 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
Op verzoek van de rechtbank heeft de psychiater M.G. van Overloop een rapport, gedateerd 14 augustus 2003, aangevuld bij brief van 13 november 2003 uitgebracht. Hij heeft geconcludeerd dat betrokkene op 22 mei 1998 lijdende was aan een somatisatiestoornis en dat haar gezondheidstoestand in de periode van 22 mei 1998 tot
13 mei 2002 aanmerkelijk is verslechterd. Met betrekking tot de arbeidsbeperkingen heeft deze deskundige opgemerkt dat het niet mogelijk is een precieze belastingbeperking in tijdsduur en aard te geven, maar schattenderwijs is hij onder meer tot de conclusie gekomen dat de totale arbeidsduur niet langer dan 4 uur per dag, 5 dagen per week, heeft kunnen zijn en dat de arbeidsbeperkingen in 2002 vrijwel totaal zijn geweest.
De rechtbank heeft geen reden gezien de deskundige niet in zijn conclusies te volgen en heeft de tegen beide bestreden besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd.
Onder verwijzing naar een rapport van 27 juli 2004 van de bezwaarverzekeringsarts
W. Ruitenberg heeft appellant in hoger beroep het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
De Raad heeft aanleiding gezien de zenuwarts Kemperman tot deskundige te benoemen.
De Raad is van oordeel dat beslissende betekenis moet worden toegekend aan het voormelde rapport van de zenuwarts Kemperman. Deze is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat bij betrokkene sprake is van een aan de persoonlijkheid verankerd gebrek, wat zich uit in een psychosomatisch klachtenpatroon, een somatisatiestoornis en persoonlijkheidsstoornis met theatrale en obsessieve trekken. De deskundige heeft zich voorts kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van betrokkene. Vanuit psychiatrische optiek leidt de gezondheidstoestand van betrokkene tot een beperking ten aanzien van het werken onder tijdsdruk. De deskundige heeft ook aannemelijk geacht dat het psychiatrische beeld op de drie data in geding (22 mei 1998 (datum einde wachttijd van de Wajong-beoordeling), 24 juli 2000 en 13 mei 2002) gelijk was.
De Raad is van oordeel dat deze deskundige, die betrokkene heeft onderzocht en bij zijn onderzoek de beschikking had over alle in dit geding beschikbare medische gegevens waaronder het rapport van de psychiater Overloop, op zorgvuldige wijze een onderzoek heeft ingesteld en daarvan op consistente en inzichtelijke wijze verslag heeft gedaan. De Raad acht de conclusies van de deskundige begrijpelijk en overtuigend, ook op de punten waarop hij tot een van de psychiater Overloop afwijkend oordeel komt. De Raad heeft derhalve geen aanleiding gevonden te twijfelen aan het oordeel van deze zenuwarts en de Raad ziet daarom geen aanleiding de deskundige Kemperman niet te volgen.
In dit oordeel ligt ook besloten dat de Raad betrokkene niet volgt in haar - niet onderbouwde - stelling dat het rapport van Kemperman niet concludent dan wel onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. De grief dat deze deskundige niet heeft aangegeven waaruit de medische beperkingen van betrokkene bestaan slaagt evenmin nu Kemperman bij de beantwoording van vraag B 2 expliciet heeft aangegeven dat hij zich kan verenigen met de door de artsen van het Uwv vastgestelde medische beperkingen. Dat het aannemen van een urenbeperking medisch gezien niet noodzakelijk is, is in dit antwoord begrepen.
Dit betekent dat de medische grondslag van de bestreden besluiten op goede gronden berust.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat de voor betrokkene geschikt geachte functies niet door haar zouden kunnen worden vervuld. De Raad verwijst naar de rapporten van bezwaararbeidsdeskundige
J.G. Grothe van 8 januari 2007 (voor de Wajong-beoordeling) en van 2 juli 2002 (voor de WAO-beoordeling).
Het hoger beroep van appellant treft daarom doel.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
MR