ECLI:NL:CRVB:2007:BC0038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3040 WAZ + 05/3041 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van anticumulatiebesluit en terugvordering door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 april 2005. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen beslissingen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en heeft verzocht om terug te komen van een eerder besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Het hoger beroep is ingesteld door mr. C.H. van Beek namens appellante, terwijl het Uwv zich heeft verweerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 26 oktober 2007 is appellante in persoon verschenen, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door drs. G.A. Tellinga.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 december 2007 geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellante, waaronder persoonlijke problemen en verkeerde voorlichting door Uwv-medewerkers, geen nieuwe feiten of omstandigheden opleveren die aanleiding geven om terug te komen van het eerder genomen besluit. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en houdt in dat de weigering van het Uwv om terug te komen van het besluit van 20 augustus 2002 standhoudt. De Raad heeft geen nieuwe gezichtspunten gevonden in de argumenten van appellante die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M. Gunter.

Uitspraak

05/3040 WAZ + 05/3041 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 april 2005, 04/816 + 04/817 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.H. van Beek te Tietjerk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2007. Appellante is in persoon verschenen en het Uwv was vertegenwoordigd door drs. G.A. Tellinga.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat de aan haar toegekende WAZ-uitkering, berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, in verband met haar inkomsten uit arbeid per 1 januari 2000 wordt uitbetaald naar de klasse van 35-45%.
Bij besluit van 27 augustus 2002 heeft het Uwv een bedrag van € 6.108,72 van appellante teruggevorderd.
Bij schrijven van 16 april 2003 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen bovenvermelde beslissingen en tevens een verzoek om terug te komen van het besluit van 20 augustus 2002 ingediend.
Bij besluit van 20 mei 2003 is het bezwaar wegens niet verontschuldigbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 5 november 2003 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 20 augustus 2002.
Bij besluit van 6 november 2003 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAZ-uitkering per 1 januari 2004 herzien naar de klasse 25-35%.
De tegen de besluiten van 5 november 2003 en 6 november 2003 gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 9 juni 2004 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gericht tegen de herziening van de WAZ-uitkering per 1 januari 2004 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Het beroep gericht tegen de weigering terug te komen van het besluit van 20 augustus 2002 is ongegrond verklaard.
Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of het oordeel van de rechtbank voor zover dat betreft de weigering van het Uwv om terug te komen van het besluit van 20 augustus 2002, standhoudt. Ter zitting van de Raad heeft appellante verklaard dat de herziening van de uitkering per 1 januari 2004 geen geschilpunt meer is.
Appellante heeft aangevoerd dat haar boekhouder een fout heeft gemaakt. De boekhouder heeft ten onrechte inkomsten uit verhuur als inkomsten uit arbeid opgegeven. Wegens allerlei persoonlijke problemen was appellante niet in staat tijdig bezwaar te maken. Ook is zij door medewerkers van het Uwv verkeerd geïnformeerd over het maken van bezwaar. Appellante heeft met drie medewerkers gesproken en zij hebben haar allemaal aangeraden geen bezwaar te maken omdat dat zinloos zou zijn. Appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar. Het groeide haar allemaal boven het hoofd en haar gemachtigde heeft toen het verzoek om terug te komen van het besluit van 20 augustus 2002 ingediend, aldus appellante.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat bij een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit, de vraag ter beantwoording voorligt of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank hieromtrent en maakt deze tot de zijne. Wat er ook zij van de fout van haar boekhouder, appellantes persoonlijke problemen en de voorlichting door de Uwv-medewerkers, het zijn geen nieuwe feiten of veranderde (wettekst) omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 december 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M. Gunter.
MH