ECLI:NL:CRVB:2007:BC0037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voorgehouden functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2005, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de WAO-uitkering van appellante per 3 augustus 2003 heeft ingetrokken. Appellante heeft, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.G. Voets, hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 26 oktober 2007. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden zoals vermeld in de aangevallen uitspraak als vaststaand aangenomen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe relevante gezichtspunten naar voren gebracht, maar herhaalt in essentie de argumenten die zij eerder in beroep heeft aangevoerd.
De Raad heeft de nadere arbeidskundige stukken die door het Uwv zijn ingediend in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet van beslissende betekenis zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de besluitvorming. De Raad is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom de aan appellante voorgehouden functies door haar kunnen worden vervuld, rekening houdend met de vastgestelde medische beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 december 2007.