ECLI:NL:CRVB:2007:BB9690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herhaalde aanvraag voor WAO-uitkering zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 november 2005, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had in 1998 een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend, welke was geweigerd. Na een periode van enkele jaren heeft appellant het Uwv verzocht om terug te komen op dit besluit, omdat hij meende dat er geen medische redenen waren die zijn uitval voor werk rechtvaardigden. Het Uwv weigerde echter om het eerdere besluit te herzien, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
Appellant heeft in zijn bezwaar en hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van zijn psychiater, K. Kasi, en een getuigenverklaring van R.S.G. Abdoelrahim als nieuwe feiten moeten worden beschouwd. De rechtbank en later de Centrale Raad van Beroep oordeelden echter dat deze verklaringen niet als nieuw feit of nieuwe omstandigheid konden worden aangemerkt, omdat ze geen nieuwe informatie bevatten die niet al bekend was ten tijde van de eerdere besluiten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter R.C. Stam was, bijgestaan door de leden J. Brand en J.P.M. Zeijen. De uitspraak vond plaats op 7 december 2007, na een zitting op 26 oktober 2007, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en het Uwv vertegenwoordigd was door A.M. Snijders. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.