ECLI:NL:CRVB:2007:BB9538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit Uwv over WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 mei 2007, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk werd verklaard. Het Uwv had appellant op 14 november 2006 geïnformeerd over een beslag op zijn WAO-uitkering en hem medegedeeld dat hij vanaf 1 december 2006 een bedrag van € 760,99 per maand zou ontvangen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 17 januari 2007 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant geen gronden van beroep had ingediend, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
Appellant ging in hoger beroep en stelde dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Hij verwees naar een aantal faxen die hij naar de rechtbank had gestuurd, maar de Raad oordeelde dat deze stukken niet duidelijk maakten waarom appellant het niet eens was met het besluit van 17 januari 2007. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond hoe de ingediende stukken in relatie stonden tot het besluit van het Uwv. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk was, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 23 november 2007. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.