ECLI:NL:CRVB:2007:BB9538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3075 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit Uwv over WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 mei 2007, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk werd verklaard. Het Uwv had appellant op 14 november 2006 geïnformeerd over een beslag op zijn WAO-uitkering en hem medegedeeld dat hij vanaf 1 december 2006 een bedrag van € 760,99 per maand zou ontvangen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 17 januari 2007 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant geen gronden van beroep had ingediend, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Appellant ging in hoger beroep en stelde dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Hij verwees naar een aantal faxen die hij naar de rechtbank had gestuurd, maar de Raad oordeelde dat deze stukken niet duidelijk maakten waarom appellant het niet eens was met het besluit van 17 januari 2007. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond hoe de ingediende stukken in relatie stonden tot het besluit van het Uwv. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk was, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 23 november 2007. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/3075 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 mei 2007, 07/147 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 23 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2007. Appellant is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
Appellant ontvangt sedert 25 juli 1994 een WAO-uitkering.
Op deze uitkering is op 10 november 2006 beslag gelegd.
Bij besluit van 14 november 2006 is appellant door het Uwv op de hoogte gebracht van dit beslag en is bepaald dat appellant met ingang van 1 december 2006 een bedrag van € 760,99 per maand zal ontvangen.
Bij besluit van 17 januari 2007 heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 14 november 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 17 januari 2007 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat appellant geen gronden van beroep heeft ingediend.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant heeft gewezen op een aantal faxen dat door hem naar de rechtbank is gezonden.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet.
Appellant heeft bij de rechtbank een aanzienlijke hoeveelheid stukken ingediend. Deze stukken hebben betrekking op een groot aantal gebeurtenissen die zich in het leven van appellant hebben voorgedaan. De stukken zien onder meer op een procedure bij de Hoge Raad, procedures bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en correspondentie met advocaten, rechtsbijstandsverzekeraars, gemeenten en vele klachtinstanties. Uit deze stukken blijkt dat appellant van mening is dat hem – kort samengevat – op veel gebied onrecht is aangedaan en dat hij niet met respect is behandeld.
Naar het oordeel van de Raad blijkt uit deze stukken echter op geen enkele wijze waarom appellant het niet eens is met het besluit van 17 januari 2007. De door appellant bij wijze van gronden ingediende stukken hebben geen betrekking op het besluit van 17 januari 2007. Ook heeft appellant – naar uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt – hoewel hem daar uitdrukkelijk om is gevraagd niet aangegeven op welke wijze de door hem ingediende stukken in relatie zijn te brengen met het besluit van 17 januari 2007. Ook ter zitting van de rechtbank heeft appellant niet aangegeven waarom hij het besluit van 17 januari 2007 onjuist acht.
Overigens heeft appellant ook bij de Raad de relatie tussen meerbedoelde stukken en het besluit van 17 januari 2007 niet inzichtelijk gemaakt.
Onder de vorengeschetste omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het beroep van appellant tegen het besluit van 17 januari 2007 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 november 2007.
\(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL