ECLI:NL:CRVB:2007:BB8867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Brand
- D.W.M. Kaldenhoven
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Schending van de hoorplicht en WAO-schatting in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 4 april 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had een WAO-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de conclusie dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was na de wettelijke wachttijd van 52 weken. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de juiste medische beperkingen had vastgesteld en dat appellante in staat was om de haar voorgehouden functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 november 2007 behandeld. Tijdens de zitting op 12 oktober 2007 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. Florijn. De Raad oordeelde dat het Uwv de hoorplicht had geschonden, omdat de uitnodiging voor de hoorzitting niet schriftelijk was bevestigd aan de gemachtigde van appellante. Dit was in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat belanghebbenden recht hebben op een hoorzitting voordat een besluit wordt genomen.
De Raad was van mening dat de schending van de hoorplicht niet voor rekening van appellante kon komen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, maar besloot om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering te weigeren, ondanks de schending van de hoorplicht, geldig bleef. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellante niet in staat was om gangbare arbeid te verrichten.
De Raad heeft ook proceskosten vergoed aan appellante, die in totaal € 1.288,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursprocedures en de noodzaak voor bestuursorganen om deze verplichting serieus te nemen.