ECLI:NL:CRVB:2007:BB8758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering bij chronisch vermoeidheidssyndroom en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering per 18 augustus 2002 door het Uwv werd gehandhaafd. Appellante, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom, fibromyalgie en lumbago, stelt dat haar ernstige vermoeidheidsklachten onvoldoende zijn erkend door het Uwv. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn geen urenbeperkingen of andere beperkingen opgenomen die verband houden met haar klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gemotiveerd waarom geen beperkingen waren opgenomen in de FML en dat appellante in staat werd geacht haar eigen werk als receptioniste/telefoniste/secretaresse te verrichten.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad kan haar niet volgen. De Raad heeft de uitgebreide medische informatie, waaronder rapporten van een psychiater en een reumatoloog, in overweging genomen. Deze informatie toont aan dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante door beperkingen op energetisch en locomotorisch vlak op te nemen in de FML. De Raad concludeert dat er geen objectieve medische gronden zijn om aan te nemen dat appellante niet in staat is om passend werk te verrichten, met inachtneming van de vastgelegde beperkingen.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in staat moet worden geacht haar eigen werk voor 32 uur per week uit te oefenen. Het hoger beroep wordt afgewezen en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.