ECLI:NL:CRVB:2007:BB8758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7166 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering bij chronisch vermoeidheidssyndroom en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering per 18 augustus 2002 door het Uwv werd gehandhaafd. Appellante, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom, fibromyalgie en lumbago, stelt dat haar ernstige vermoeidheidsklachten onvoldoende zijn erkend door het Uwv. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn geen urenbeperkingen of andere beperkingen opgenomen die verband houden met haar klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gemotiveerd waarom geen beperkingen waren opgenomen in de FML en dat appellante in staat werd geacht haar eigen werk als receptioniste/telefoniste/secretaresse te verrichten.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad kan haar niet volgen. De Raad heeft de uitgebreide medische informatie, waaronder rapporten van een psychiater en een reumatoloog, in overweging genomen. Deze informatie toont aan dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante door beperkingen op energetisch en locomotorisch vlak op te nemen in de FML. De Raad concludeert dat er geen objectieve medische gronden zijn om aan te nemen dat appellante niet in staat is om passend werk te verrichten, met inachtneming van de vastgelegde beperkingen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in staat moet worden geacht haar eigen werk voor 32 uur per week uit te oefenen. Het hoger beroep wordt afgewezen en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

06/7166 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 31 oktober 2006, 05/4583 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.H. Roebroek, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is, na een schorsing ter zitting van 29 juni 2007, hervat op 12 oktober 2007, alwaar appellante is verschenen in tegenwoordigheid van haar gemachtigde, mr. Roebroek voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit op bezwaar van 24 november 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 april 2005. Daarbij had de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juni 2003, waarbij de WAO-uitkering van appellante per 18 augustus 2002 is ingetrokken, vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, waarbij de intrekking van de WAO-uitkering per 18 augustus 2002 wederom is gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd waarom geen beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ten aanzien van hand- en vingergebruik en dat gelet op de voorhanden zijnde gegevens ook overigens de medische beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid door het Uwv niet zijn onderschat. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht haar eigen werk als receptioniste/telefoniste/secretaresse te verrichten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar ernstige vermoeidheidsklachten onvoldoende door het Uwv zijn erkend, nu in de FML geen urenbeperking noch andere beperkingen zijn neergelegd die zijn te herleiden tot de ernstige energetische beperkingen die appellante ondervindt. Appellante acht zich in verband met deze klachten niet in staat arbeid te verrichten. Ter onderbouwing verwijst zij naar het op 28 juni 2007 aan de Raad per fax toegezonden verzekeringsgeneeskundig expertiserapport van R.F.H. Lustermans, verzekeringsarts, van 24 mei 2007.
De Raad kan appellante niet volgen in haar standpunt.
Uit de in het dossier aanwezige uitgebreide medische informatie, waaronder de op verzoek van het Uwv uitgebrachte rapporten van psychiater J.H.M. van Laarhoven van 8 april 2003 en van reumatoloog J.F. Haverman van 24 oktober 2005, valt op te maken dat appellante lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom, fibromyalgie en lumbago. De verzekeringsartsen hebben met de vermoeidheidsklachten van appellante rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op het energetische en locomotorische vlak, zoals neergelegd in de FML van 8 mei 2002. De ter beschikking staande medische informatie vanuit de behandelende sector noch de verrichte medische expertises roepen bij de Raad enige twijfel op ten aanzien van in de FML opgenomen energetische en locomotore beperkingen. Ook de in hoger beroep overgelegde rapportage van verzekeringsarts Lustermans, voornoemd, geeft de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel. De Raad heeft daarbij het rapport van de bezwaarverzekeringsarts L.T.M. Lenders van 27 juli 2007 betrokken. Deze arts heeft gemotiveerd aangegeven dat er uit objectief medisch oogpunt geen enkele grond bestaat om appellante niet in staat te achten om in als passend te duiden arbeid, met inachtneming van de in de FML vastgelegde beperkingen, in een normale arbeidsomvang te functioneren. Gelet op het bovenstaande is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat het Uwv met de beperkingen die zijn aangenomen de mogelijkheden van appellante tot het verrichten van werkzaamheden heeft overschat.
Voorts is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht haar eigen werk als receptioniste/telefoniste/ secretaresse voor 32 uur per week uit te oefenen.
Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 november 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL