ECLI:NL:CRVB:2007:BB8623
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig had onderzocht en gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor herziening van het arbeidsongeschiktheidspercentage van de appellant per 1 januari 1999. De appellant, die stelt dat hij door zware hoofdpijn en andere lichamelijke klachten maar gedeeltelijk kan functioneren, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet is opgeroepen voor het spreekuur van de verzekeringsarts en dat de herziening van zijn uitkering per 20 april 2000 had moeten plaatsvinden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 23 november 2007 de argumenten van de appellant beoordeeld. De Raad concludeert dat de door het Uwv aangenomen beperkingen juist zijn en dat de appellant in staat is om de hem voorgehouden functies te verrichten. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft onderzocht en dat de medische situatie van de appellant op de relevante data vergelijkbaar was. De Raad verklaart het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door het Uwv en de noodzaak voor appellanten om hun medische situatie goed te onderbouwen. De Raad heeft de argumenten van de appellant niet overtuigend geacht en heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd.