ECLI:NL:CRVB:2007:BB7241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5416 WWB, 07/4809 WWB, 06/5417 WWB, 07/4808 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand gedurende gewenningsperiode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard en de besluiten van 4 november 2005 vernietigd, waarbij de bijstand met terugwerkende kracht en zonder gewenningsperiode was herzien. De Raad heeft op 6 november 2007 geoordeeld dat het College niet verplicht was om (aanvullend) bijzondere bijstand toe te kennen gedurende een gewenningsperiode na 5 januari 2005. De Raad oordeelde dat noch artikel 18 van de Wet werk en bijstand (WWB), noch andere rechtsregels het College daartoe verplichten. Tevens werd vastgesteld dat betrokkenen niet voldeden aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand volgens het beleid neergelegd in het Handboek SoZaWe E/3000, omdat er geen sprake was van een terugval in het inkomen van ten minste 25%. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken voor zover deze waren aangevochten en oordeelde dat de besluiten van 30 november 2006, waarbij bijzondere bijstand was toegekend voor de gewenningsperiode, ook vernietigd moesten worden. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/5416 WWB
07/4809 WWB
06/5417 WWB
07/4808 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2006, 05/6036 en 05/6037 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen
[Betrokkene 1] en [Betrokkene 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkenen)
en
appellant
Datum uitspraak: 6 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Betrokkenen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkenen ontvingen met ingang van 25 juli 2002 ieder afzonderlijk bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Naar aanleiding van de bevindingen en conclusies van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan betrokkenen verleende bijstand heeft appellant bij besluiten van 20 en 21 april 2005 de bijstand van betrokkenen met ingang van 1 januari 2005 herzien naar 50% van de norm voor gehuwden op de grond dat betrokkenen een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd zonder hiervan mededeling te doen aan appellant.
Bij afzonderlijke besluiten van 4 november 2005, voor zover van belang, heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 20 en 21 april 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard, de besluiten van
4 november 2005 vernietigd voor zover de bijstand met terugwerkende kracht en zonder een gewenningsperiode is herzien, en bepaald dat appellant nieuwe besluiten neemt op de bezwaren van betrokkenen met inachtneming van de uitspraken.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraken gekeerd voor zover deze betrekking hebben op de door de rechtbank aangegeven gewenningsperiode.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraken heeft appellant bij afzonderlijke besluiten van 30 november 2006, voor zover van belang, de herzieningsdatum gewijzigd in die zin dat de bijstand van betrokkenen eerst met ingang van 5 januari 2005 wordt herzien naar 50% van de norm voor gehuwden. Tevens heeft appellant bij die besluiten over de periode van 5 januari 2005 tot 5 april 2005 bijzondere bijstand toegekend voor een gewenningsperiode. Ten aanzien van de gewenningsperiode heeft appellant een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de afloop van de onderhavige gedingen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat appellant bij de ter uitvoering van de aangevallen uitspraken genomen besluiten in overeenstemming met die uitspraken en zonder voorbehoud de algemene bijstand van betrokkenen voor ieder afzonderlijk met ingang van 5 januari 2005 heeft herzien naar 50% van de norm voor gehuwden.
Partijen worden slechts verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of appellant in de onderhavige gevallen na 5 januari 2005 (aanvullend) bijzondere bijstand had moeten toekennen gedurende een zekere gewenningsperiode.
De Raad is met appellant en anders dan de rechtbank van oordeel dat noch artikel 18 van de WWB, noch enige andere geschreven of ongeschreven rechtsregel appellant verplichten na 5 januari 2005 (aanvullend) bijzondere bijstand had moeten toekennen gedurende een gewenningsperiode.
Evenmin voldoen betrokkenen aan de voorwaarden van het ter zake geldende (buitenwettelijke) beleid neergelegd in het Handboek SoZaWe E/3000 om in aanmerking te komen voor verlening van bijzondere bijstand bij wijze van overbrugging bij een onvoorziene sterke terugval van inkomsten, nu geen sprake is van een terugval in het (gezins)inkomen van tenminste 25%.
Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, dienen te worden vernietigd.
Het voorgaande brengt tevens mee dat de ter uitvoering van de aangevallen uitspraken genomen besluiten van 30 november 2006 voor zover daarbij over de periode van 5 januari 2005 tot 5 april 2005 bijzondere bijstand is toegekend voor vernietiging in aanmerking komen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten;
Vernietigt de besluiten van 30 november 2006 voor zover daarbij over de periode van 5 januari 2005 tot 5 april 2005 bijzondere bijstand is toegekend.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) W. Altenaar.
IJ