ECLI:NL:CRVB:2007:BB2361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2775 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van boetebesluit door Uwv in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep van appellant tegen een boetebesluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellant een boete van € 880 opgelegd wegens vermeende schending van de Werkloosheidswet. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.E.H.M. van Aken, heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 juli 2007 heeft het Uwv aangegeven dat het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd, omdat er sprake was van schending van artikel 27d, tweede lid, van de Werkloosheidswet. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellant moet beslissen, waarbij ook het verzoek van appellant tot vergoeding van renteschade over de betaalde boete in overweging moet worden genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de betalingsverplichting in termijnen was vastgesteld en dat de door appellant verrichte betalingen eerst ter aflossing van de boete zouden worden aangewend. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant begroot op € 1.397,18, inclusief kosten voor rechtsbijstand en reis- en verletkosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2007, in tegenwoordigheid van A.J. Rentmeester als griffier. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

06/2775 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 maart 2006, 05/2023 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 augustus 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.E.H.M. van Aken, advocaat te Sittard-Geleen, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 26 juni 2007 zijn aanvullende stukken aan de Raad toegezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Aken als zijn raadsvrouw. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.T. Laaracker, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij het op bezwaar gegeven besluit van 31 augustus 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 18 april 2004, waarbij appellant een boete van € 880,-- was opgelegd, gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens het Uwv is ter zitting van de Raad meegedeeld dat het bestreden besluit wegens schending van onder meer artikel 27d, tweede lid, van de Werkloosheidswet niet wordt gehandhaafd. Het bestreden besluit -en in het verlengde daarvan de aangevallen uitspraak- komt derhalve voor vernietiging in aanmerking.
4. Het Uwv zal opnieuw op het bezwaar van appellant dienen te beslissen. Daarbij zal tevens betrokken dienen te worden het verzoek van appellant tot vergoeding van renteschade over de betaalde boete. Blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende notitie van 25 april 2005 is de betalingsverplichting in termijnen vastgesteld en zouden de door appellant verrichte betalingen eerst ter aflossing van de boete worden aangewend. Indien appellant de boete geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, zal het Uwv de rente dienen te vergoeden conform de uitspraak van de Raad van 19 juli 2000, LJN AA7177, en wel vanaf het moment dat de onderscheiden betalingstermijnen van de rekening van appellant zijn afgeschreven. Voor de verdere berekening wordt ook naar voornoemde uitspraak verwezen.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand, vermeerderd met de reis- en verletkosten van appellant in hoger beroep ten bedrage van
€ 39,18 respectievelijk € 70,--, totaal derhalve € 1.397,18.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen opnieuw op het bezwaar van appellant beslist met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.397,18, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- (€ 37,-- +
€ 105,--) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.J. Rentmeester als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007.
(get.) M.A. Hoogeveen.
De griffier is niet in staat te tekenen.
BvW