[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 november 2005, 05/804 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 juli 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2007. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Kruidhof, werkzaam bij de gemeente Zwolle.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 6 december 2004 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een verzoek ingediend tot voortzetting van de financiële tegemoetkoming voor de kosten die verbonden zijn aan het gebruik van de eigen auto.
In het kader van deze aanvraag heeft het Ergonomisch Adviesbureau Zwolle (hierna: EAZ) op 21 januari 2005 advies uitgebracht aan het College. In dit advies is aangegeven dat er een medische indicatie is voor het collectief vervoer en voorts - omdat de loopstand van appellant minder dan 100 meter is - voor een aanvullende vervoersvoorziening.
Bij besluit van 7 februari 2005 heeft het College, onder verwijzing naar het advies van EAZ van 21 januari 2005, het verzoek van appellant tot ongewijzigde voorzetting van zijn autokostenvergoeding afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat er medische redenen of sociale omstandigheden zijn waardoor appellant geen gebruik kan maken van het systeem van collectief vervoer. Met inachtneming van een afbouwregeling is de aan appellant verleende financiële tegemoetkoming voor de kosten van het gebruik van de eigen auto met ingang van 1 januari 2006 beëindigd. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum is appellant in aanmerking gebracht voor een financiële bijdrage in de extra kosten die hij voor zijn vervoer moet maken omdat zijn loopafstand minder dan 100 meter bedraagt.
Bij besluit van 20 mei 2005 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 februari 2005, waarin het verzoek om voortzetting van de financiële tegemoetkoming voor het vervoer in zijn eigen auto met inachtneming van een overgangsregeling is afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 mei 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij is aangewezen op vervoer in zijn eigen auto om niet te vereenzamen. Hij heeft zijn eigen auto nodig voor bezoek aan familie en kennissen buiten de gemeente Zwolle. Tevens voert hij aan dat gehandicapten in de gemeente Hasselt wel een volledige vergoeding voor het gebruik van eigen vervoer ontvangen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 3.1, onder a, van de Verordening voorzieningen gehandicapten Zwolle 2003 (hierna: Vvg) bestaat een voorziening voor lokaal en regionaal vervoer uit een collectief systeem van aanvullend vervoer door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder.
Ingevolge artikel 3.1, onder b, van de Vvg kan, indien de voorziening onder artikel 3.1, onder a, van de Vvg niet verantwoord is, individueel vervoer door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder worden toegekend of kan een vergoeding worden toegekend voor:
1. gebruik van een eigen auto
2. aanpassing van een eigen auto.
Ingevolge artikel 3.3, tweede lid, van de Vvg kan een gehandicapte, indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van collectief vervoer onmogelijk maken, in aanmerking komen voor een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto of een aanpassing van de eigen auto.
De Raad stelt vast dat uit het advies van EAZ van 21 januari 2005 blijkt dat er geen aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek zijn die het gebruik van collectief vervoer voor appellant onmogelijk maken. Appellant heeft niet betwist dat het gebruik van collectief vervoer medisch gezien mogelijk is.
De grief van appellant dat hij zijn eigen auto nodig heeft voor bezoek aan familie en kennissen buiten de gemeente Zwolle om niet te vereenzamen faalt. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (bijvoorbeeld CRvB 19 februari 1999, LJN: ZB 8145) dient het gemeentebestuur zodanige voorzieningen aan te bieden dat de ter plaatse wonende gehandicapten daardoor ten minste in staat gesteld worden om in hun directe woonomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Daarin ligt besloten dat aan de aanwezigheid van voor de betrokkene belangrijke bovenregionale contacten of activiteiten op zichzelf geen, dan wel slechts in bijzondere situaties, beslissende betekenis toekomt. Een dergelijk bijzondere situatie kan zich voordoen indien van de kant van betrokkene wordt aangetoond of anderszins duidelijk komt vast te staan dat, zonder de mogelijkheid om zich met enige regelmaat buiten de directe woonomgeving te verplaatsen, de betrokkene in een staat van vereenzaming of sociaal isolement geraakt.
Evenals de rechtbank is ook de Raad niet gebleken van een bijzonder geval dat zich verzet tegen de beëindiging van de financiële tegemoetkoming voor de kosten die verbonden zijn aan het gebruik van de eigen auto. Appellant heeft niet met objectieve gegevens onderbouwd dat sprake is van een situatie waarin hij zonder de mogelijkheid om zich met enige regelmaat buiten de directe woonomgeving te verplaatsen, in een staat van vereenzaming of sociaal isolement geraakt.
Naar de Raad reeds vele malen heeft overwogen komt de gemeentebesturen de vrijheid toe om binnen het globale wettelijk stelsel van de Wvg naar eigen inzicht een beleid ter zake van vervoersvoorzieningen te ontwikkelen. Dit kan tot gevolg hebben dat in andere gemeenten andere beleidskeuzen gemaakt zijn. De grief van appellant dat gehandicapten in de gemeente Hasselt wel een volledige vergoeding voor het gebruik van eigen vervoer ontvangen treft dan ook geen doel.
De aangevallen uitspraak komt gezien het vorenstaande voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007.