ECLI:NL:CRVB:2007:BA8938
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WAJONG-uitkering na hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 26 april 2005 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 24 september 2004, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat appellant jonggehandicapte was.
Appellant stelde in hoger beroep dat uit een rapport van psychiater W.H.J. Mutsaers bleek dat hij al op zijn zeventiende arbeidsongeschikt was. Hij betoogde dat het onderzoek door psychiater C.J.F. Kemperman, dat op verzoek van de rechtbank was ingesteld, niet nodig was en dat zijn medicijngebruik de reden was dat hij niet meewerkte aan dit onderzoek. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van zijn eerdere stellingen.
De Raad wees erop dat appellant pas in 2003 een aanvraag indiende voor een uitkering, bijna 20 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid in 1984. Dit tijdsverloop maakte het moeilijk om relevante gegevens te traceren, en dit risico diende voor rekening van appellant te komen. De beschikbare informatie, waaronder verklaringen van de huisarts en de vader van appellant, ondersteunde niet de stelling dat appellant jonggehandicapte was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Stam als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing werd in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven uitgesproken op 2 juli 2007. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.