ECLI:NL:CRVB:2007:BA8852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1817 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 februari 2005, die het beroep tegen het besluit van het Uwv van 9 september 2004 ongegrond verklaarde. Het Uwv had in dat besluit de arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 45-55% per 5 juli 2004. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M.J.P. Penners, stelt dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte is onderschat en dat zij recht heeft op een uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere vaststelling van de verzekeringsartsen zouden ondermijnen. De Raad is van mening dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom de aan appellante voorgehouden functies, gezien haar medische beperkingen, vervuld kunnen worden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante geen doel treft.

De uitspraak werd gedaan op 2 juli 2007, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling. De zitting vond plaats op 21 mei 2007, maar appellante en haar gemachtigde waren niet aanwezig, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door M.E. Braak. De uitspraak werd openbaar gedaan in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven.

Uitspraak

05/1817 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 februari 2005, 04/1470 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 2 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2007. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen.
Het Uwv was vertegenwoordigd door M.E. Braak.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich voor zover hier van belang tegen het besluit van het Uwv van 9 september 2004 (het bestreden besluit), waarbij het Uwv -beslissend op bezwaar- zijn besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellante per 5 juli 2004 op 45-55% heeft gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit op de in de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen ongegrond verklaard. Voor een overzicht van de aan het bestreden besluit voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij per 5 juli 2004 aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% maakt. Evenals in bezwaar en beroep, benadrukt appellante dat de ernst van haar klachten is onderschat en dat zij de haar voorgehouden functies niet kan verrichten aangezien deze haar belastbaarheid in ernstige mate overschrijden. Indien zij deze functies toch moet uitoefenen, vreest zij voor een extreem hoog, en daardoor onverantwoord, ziekteverzuim
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen reden is om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante onzorgvuldig dan wel onjuist hebben vastgesteld. Nadien zijn van de zijde van appellante geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht of nieuwe objectieve medische gegevens overgelegd.
Wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft is de Raad van oordeel dat door het Uwv reeds in de fase van bezwaar afdoende is gemotiveerd waarom de aan appellante voorgehouden functies op de datum in geding door haar met de ten aanzien van haar vastgestelde medische beperkingen kunnen worden vervuld.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.