ECLI:NL:CRVB:2007:BA8611
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering en de beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 17 juni 2004 besloten om de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100%, per 22 december 2003 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E. Köse, stelde dat zijn medische klachten, waaronder pols- en knieklachten, blijvend zijn en dat het verlagen van de uitkering in strijd is met de rechtszekerheid.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts niet onjuist waren en dat appellant in staat was de geduide functies te verrichten. De Raad concludeerde dat de medische argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad oordeelde verder dat het Uwv op basis van de beschikbare medische gegevens voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellant en dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid niet voldeed aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
De Raad vernietigde het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep van appellant gegrond en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,= bedroegen, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 140,= vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 2 juli 2007 door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.