ECLI:NL:CRVB:2007:BA8589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6671 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Arnhem inzake WAJONG-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 december 2004, waarin het beroep van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een besluit waartegen beroep openstond, maar dat het ging om een primaire beslissing. Appellant had op 17 augustus 2004 een brief ingediend, die volgens de rechtbank als bezwaarschrift naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) moest worden doorgestuurd. In de aangevallen uitspraak werd appellant als enige partij aangemerkt, terwijl het Uwv niet op de hoogte was gesteld van het beroep.

In hoger beroep heeft appellant zijn beschuldigingen richting het Uwv herhaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het Uwv niet als partij had aangemerkt. De Raad stelde vast dat het Uwv betrokken moest worden bij de procedure, zodat kon worden vastgesteld tegen welk besluit het beroep van appellant zich richtte. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verwees de zaak terug naar de rechtbank, met de opmerking dat dit niet betekent dat de rechtbank appellant in zijn beroep moet ontvangen of zijn beroep gegrond moet verklaren. De Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Stam als voorzitter en D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De uitspraak vond plaats op 2 juli 2007, waarbij het Uwv aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,- moest vergoeden.

Uitspraak

04/6671 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 december 2004, 04/1855 (hierna: aangevallen uitspraak).
Datum uitspraak: 2 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
Bij een bij de rechtbank op 17 augustus 2004 ontvangen ongedateerde brief heeft appellant zich erover beklaagd dat het Uwv de hoogte van zijn uitkering heeft gewijzigd en dat het Uwv zich schuldig maakt aan oplichting, foltering en mishandeling.
Ondanks herhaald verzoek heeft appellant geen besluit overgelegd waartegen zijn beroep zich richt. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant verklaard dat hij een WAJONG-uitkering had van € 805,-, die plots is verlaagd naar € 802,95.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Dit op grond van de overweging dat geen sprake is van een besluit waartegen beroep bij de rechtbank openstaat, maar dat het gaat om een primaire beslissing waartegen appellant heeft beoogd op te komen. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank voorts overwogen dat de op 17 augustus 2004 ontvangen brief op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar het Uwv dient te worden doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
In de aangevallen uitspraak is als enige partij aangemerkt appellant. Het Uwv is niet als partij aangemerkt. De rechtbank heeft bij het Uwv geen stukken opgevraagd en het Uwv overigens ook op geen enkele wijze van het beroep van appellant op de hoogte gebracht.
In hoger beroep heeft appellant zijn beschuldigingen in de richting van het Uwv herhaald.
Uit hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen kan de Raad niet anders afleiden dan dat de rechtbank van opvatting is dat het Uwv ten aanzien van appellant een besluit heeft genomen. In zo een situatie dient het Uwv als partij bij het geschil te worden aangemerkt en dient het Uwv te worden verzocht de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te zenden.
Vervolgens dient de rechtbank in een uitspraak tussen appellant en het Uwv haar oordeel neer te leggen. De Awb biedt niet de mogelijkheid zonder het Uwv in de procedure te betrekken een schriftelijke uitspraak als bedoeld in Afdeling 8.2.6. van de Awb te doen.
De aangevallen uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven.
De Raad wijst de zaak op grond van artikel 26 van de Beroepswet terug naar de rechtbank. Ter voorlichting van partijen en ter voorkoming van misverstanden merkt de Raad nog op dat deze uitspraak geenszins betekent dat de rechtbank gehouden is appellant in zijn beroep te ontvangen, laat staan zijn beroep gegrond te verklaren.
Deze uitspraak strekt er slechts toe dat het Uwv alsnog in de procedure wordt betrokken, dat op basis van de door het Uwv in te brengen gedingstukken en de reactie van appellant hierop wordt vastgesteld of en zo ja tegen welk besluit het beroep van appellant zich richt en wordt vastgesteld wat het gevolg hiervan is.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.