ECLI:NL:CRVB:2007:BA0026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van proceskostenvergoeding in hoger beroep inzake bijzondere bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 december 2005, waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde voor zover het betrekking had op de vergoeding van proceskosten. Appellant had op 1 juli 2004 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend, welke door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen op 5 juli 2004 buiten behandeling was gelaten. Na bezwaar werd op 22 september 2004 alsnog bijzondere bijstand toegekend. De rechtbank oordeelde dat het College in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, maar appellant ging in hoger beroep omdat hij vond dat er ook kosten voor het indienen van een beroepschrift en verzetschrift vergoed moesten worden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de proceskosten. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor het indienen van een verzetschrift. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak al had aangegeven dat appellant recht had op een vergoeding voor de kosten van het indienen van een verzetschrift. De Raad heeft het College veroordeeld tot een vergoeding van € 805,-- voor de proceskosten van appellant, inclusief de kosten voor het indienen van het beroepschrift en het verzetschrift. Tevens werd bepaald dat de gemeente Groningen het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,-- aan appellant moest vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen waar meerdere stappen in de procedure zijn doorlopen en waar de kosten van rechtsbijstand een significante rol spelen. De Raad heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet voor toekomstige zaken waarin proceskosten aan de orde zijn.