ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over toekenning WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2006, waarin het inleidend beroep van appellante gegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 januari 2007 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Willemsen, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv van 26 oktober 2004, waarbij haar een WAO-uitkering werd toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met bepaalde medische aspecten, wat leidde tot de vernietiging van het eerdere besluit.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nader arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren en op 12 juli 2006 een nieuw besluit genomen, waarin opnieuw werd vastgesteld dat appellante recht had op een uitkering van 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. De Raad overweegt dat, aangezien het Uwv niet volledig tegemoet is gekomen aan het hoger beroep van appellante, dit hoger beroep geacht moet worden mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit van 12 juli 2006.
De Raad concludeert dat appellante geen in rechte te beschermen belang meer heeft, omdat haar grieven in het hoger beroep aan de orde kunnen komen bij de beoordeling van het nieuwe besluit. De Raad heeft geen nieuwe objectieve medische gegevens ontvangen die de eerdere vaststellingen van de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante in twijfel trekken. De Raad oordeelt dat de medische onderbouwing van de beslissing van het Uwv toereikend is en dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de vastgestelde mogelijkheden van appellante.
Uiteindelijk verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 12 juli 2006 ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.