ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2004. Het geschil betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die een WAO-uitkering ontvangt. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv niet voldoende had gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt waren voor betrokkene, en had het bestreden besluit vernietigd.
De Raad verwijst naar de relevante feiten en omstandigheden zoals vastgesteld in de eerdere uitspraak. De kern van het geschil ligt in de vraag of de arbeidsongeschiktheid van betrokkene correct is vastgesteld. Het Uwv had in zijn besluit op bezwaar van 4 april 2003 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%, maar de rechtbank oordeelde dat de motivering van de geselecteerde functies tekortschiet. De Raad constateert dat het bestreden besluit niet voldoet aan de motiveringseisen die gelden voor besluiten die voor 1 juli 2005 zijn genomen.
De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige in een rapport van 25 april 2005 heeft aangegeven dat er verbeteringen zijn aangebracht in de beoordeling van de beperkingen van betrokkene. Echter, de Raad concludeert dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid niet op voldoende zorgvuldige wijze is voorbereid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Tevens veroordeelt de Raad het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,-.