ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2419
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de wettelijke inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellanten, die niet hebben voldaan aan hun wettelijke inlichtingenverplichting. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een anonieme melding in februari 2004, waarin werd aangegeven dat er meerdere auto’s op naam van appellant geregistreerd stonden. Dit leidde tot een onderzoek door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer, dat resulteerde in een rapport op 3 mei 2004. Op basis van dit rapport heeft het College op 7 mei 2004 de bijstandsverlening aan appellanten beëindigd, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 21 september 2004 ongegrond, waarop appellanten in hoger beroep gingen. Tijdens de zitting op 3 oktober 2006 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten sinds 9 maart 1999 bijstand ontvingen, maar dat zij niet de vereiste informatie hebben verstrekt over hun activiteiten, die in dit geval betrekking hadden op de handel in auto’s. De Raad oordeelt dat het College terecht heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het College bevoegd was om de bijstand in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB). Er zijn geen redenen gevonden om het College in deze beslissing niet te volgen. De Raad ziet ook geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.