ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en inlichtingenverplichting in het kader van de WWB
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen werd gehandhaafd. De intrekking vond plaats op 1 mei 2004, na een anonieme tip over de werkzaamheden van appellant op een bouwplaats. Het College stelde vast dat appellant de inlichtingenverplichting niet was nagekomen, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gemotiveerd, waarbij hij stelde dat hij slechts toezicht had gehouden op de spullen van een kennis tijdens bouwwerkzaamheden en hiervoor niet betaald was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het houden van toezicht en het verrichten van hand- en spandiensten op geld waardeerbare werkzaamheden zijn, die relevant zijn voor de toepassing van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was dat appellant deze werkzaamheden al vanaf 1 mei 2004 had verricht.
De Raad oordeelde dat het College niet bevoegd was om de bijstand over de gehele periode in te trekken, en vernietigde het besluit van 19 januari 2005, evenals de aangevallen uitspraak. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten voor de periode van 19 mei 2004 tot 7 juni 2004, terwijl het besluit van 21 juli 2004 werd herroepen voor de perioden van 1 mei 2004 tot 19 mei 2004 en vanaf 7 juni 2004. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen.