ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Anticumulatie van inkomsten uit arbeid met WAZ-uitkering en de vrijval van de fiscale oudedagsreserve
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de vraag of de vrijval van de fiscale oudedagsreserve (FOR) van appellante moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Appellante, een zelfstandig melkveehouder, ontving sinds 1980 een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, die in 1998 is omgezet naar een WAZ-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de relevante periode arbeid heeft verricht en dat haar nettowinst in 2003 € 16.153,-- bedroeg, wat hoger is dan het maatvrouwloon. Het Uwv had eerder besloten dat de WAZ-uitkering in de periode van 1 januari 2003 tot 1 januari 2004 niet tot uitbetaling zou komen vanwege de verdiensten van appellante. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de nettowinst van appellante als inkomsten uit arbeid moet worden beschouwd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de vrijval van de FOR, die is opgebouwd met inkomen uit arbeid, ook als inkomen moet worden aangemerkt. De Raad wijst erop dat het fiscale regime voor de FOR tot 1 januari 2001 een gunstig effect had op de berekening van het maatvrouwloon, en dat appellante mogelijk wel degelijk voordelen heeft genoten van de FOR, ondanks dat er geen toevoegingen meer hebben plaatsgevonden na deze datum. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.