ECLI:NL:CRVB:2008:BC8701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2101 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WAZ-uitkering wegens inkomsten en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op de WAZ-uitkering van betrokkene, die zelfstandig melkveehouder en varkens- en kalvermester is. De Raad heeft geoordeeld dat de vrijval van de fiscale oudedagsreserve (FOR) van betrokkene in 2002 terecht is aangemerkt als inkomsten uit arbeid. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had eerder besloten om de WAZ-uitkering van betrokkene te verlagen op basis van zijn verdiensten over de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2003. Dit besluit leidde tot een terugvordering van een onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering van € 7.743,25. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard.

De Raad overweegt dat de fiscale nettowinst van betrokkene in 2002 € 10.152,- bedroeg, wat rechtvaardigde dat de WAZ-uitkering werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De Raad stelt vast dat de vrijval van de FOR, die vanaf 1 januari 2001 als onderdeel van de fiscale nettowinst wordt beschouwd, moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid. De Raad heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad concludeert dat appellant terecht de vrijval van de FOR heeft aangemerkt als inkomsten uit arbeid, waardoor de WAZ-uitkering van betrokkene correct is verlaagd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in tegenwoordigheid van de griffier hebben uitgesproken. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

06/2101 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 maart 2006, 05/2160 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 1 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2008.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van Onzen.
Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene is zelfstandig melkveehouder en varkens- en kalvermester.
Hij ontving sedert 15 september 1998 een uitkering in het kader van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Blijkens de jaarstukken over het jaar 2002 heeft betrokkene over dat jaar een fiscale winst genoten van € 10.152,-. Dit bedrag is samengesteld uit een negatieve winst van € 7.069,- en een vrijval van de fiscale oudedagsreserve (FOR) van € 17.221,-.
Bij besluit van 17 november 2004 heeft appellant aan betrokkene medegedeeld dat zijn verdiensten over de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2003 ertoe leiden dat de WAZ-uitkering in die periode tot uitbetaling komt als ware de uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit 19 november 2004 heeft appellant de over het jaar 2002 onverschuldigd uitbetaalde WAZ-uitkering ten bedrage van € 7.743,25 bruto van betrokkene teruggevorderd. De door betrokkene tegen deze besluiten gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 6 juli 2005 ongegrond zijn verklaard.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 6 juli 2005 (hierna: het bestreden besluit) beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de besluiten van 17 november 2004 en 19 november 2004 herroepen. Daarbij heeft zij bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van schade, proceskosten en griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank moet de vrijval van de FOR in 2002 niet worden aangemerkt als inkomen uit arbeid. Daartoe acht zij onder meer van belang dat niet is gebleken dat de wetgever met het wijzigen van de Wet op de Inkomstenbelasting per 1 januari 2001 waardoor mutaties in de FOR voortaan de fiscale winst beïnvloeden, ook heeft beoogd de vrijgevallen FOR voortaan aan te merken als inkomsten uit arbeid voor de WAZ. De rechtbank wijst erop dat mutaties in de FOR geen invloed hebben gehad op de winst over de jaren 1994 tot en met 1996, aan de hand waarvan het maatmaninkomen is vastgesteld en dat de vrijval in 2002 niet vrijwillig door betrokkene is gekozen.
Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft, uitgebreid gemotiveerd, hoger beroep ingesteld.
De Raad overweegt als volgt.
Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAZ, luidde ten tijde hier van belang als volgt:
“1. Indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%;
b. indien onderdeel a. niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.”
Vaststaat dat betrokkene ten tijde hier van belang (enige) arbeid als bedoeld in artikel 58 van de WAZ heeft verricht, dat de fiscaal verantwoorde en vastgestelde nettowinst in 2002 € 10.152,- bedroeg en dat dit bedrag op zich uitbetaling van de WAZ-uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% rechtvaardigde.
Met betrekking tot de zelfstandige geldt volgens vaste rechtspraak van de Raad het uitgangspunt dat de fiscaal verantwoorde vastgestelde nettowinst als inkomsten uit arbeid wordt beschouwd, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen.
Nu de vrijval van de FOR vanaf 1 januari 2001 wordt gerekend tot een onderdeel van de fiscale nettowinst, dient hij aangemerkt te worden als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 58, eerste lid, aanhef, van de WAZ. Van een bijzondere omstandigheid die een afwijking van voornoemd uitgangspunt rechtvaardigt is de Raad niet gebleken. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen in zijn uitspraken van respectievelijk 2 november 2006, LJN AZ1961, 30 november 2006, LJN AZ3481 en 3 april 2007, LJN BA2286, heeft de opbouw van de FOR plaatsgevonden met behulp van inkomen dat uit arbeid is verworven en is het in een onderneming zeker niet ongebruikelijk dat inkomsten worden genoten met arbeid die in eerdere jaren is verricht. Sedert 1 januari 2001 is een toevoeging aan de FOR eveneens van invloed op de hoogte van de winst uit onderneming, zodat het in dat licht bezien alleszins aanvaardbaar is dat wanneer zich een spiegelbeeldige situatie voordoet daarmee met de bepaling van het inkomen als bedoeld in artikel 58 van de WAZ eveneens rekening wordt gehouden. De omstandigheid dat mutaties van de FOR niet van invloed zijn geweest op het maatmaninkomen van betrokkene acht de Raad evenmin doorslaggevend. Het fiscale regime met betrekking tot de FOR had immers in beginsel een gunstig effect op de berekening van het maatmanloon voor een zelfstandige. Zoals de Raad voorts eerder heeft overwogen kan een bijzondere omstandigheid niet gelegen zijn in een wijziging van de regelgeving. De wetgever is immers bevoegd bestaande regelgeving te wijzigen.
De Raad concludeert dat appellant terecht de vrijval van de FOR over jaar 2002 heeft aangemerkt als inkomsten uit arbeid over dat jaar.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Voorts dient het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 april 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) I.R.A. van Raaij.
MH