ECLI:NL:CRVB:2006:AY8256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4740 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsverplichtingen van bijstandsontvanger door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer had appellant in een besluit van 26 maart 2004 meegedeeld dat zijn arbeidsverplichtingen, zoals vastgelegd in de Algemene bijstandswet (Abw), gelden voor 24 tot 32 uur per week. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Het College verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 22 juni 2004. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep tegen dit besluit op 30 juni 2005 ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 18 juli 2006 is appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.H.J. Toxopeus. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 29 augustus 2006 de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het College op goede gronden had besloten appellant niet verder te ontheffen van de arbeidsverplichtingen. De Raad baseerde zich op het advies van Arboned van 2 maart 2004, dat de medische en sociale omstandigheden van appellant in overweging nam. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde verklaring van zijn psychiater onvoldoende objectieve aanknopingspunten bood om te twijfelen aan de bevindingen van de arts van Arboned.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en R.M. van Male en J.J.A. Kooijman als leden. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M. Pijper.

Uitspraak

05/4740 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 30 juni 2005, 04/3157 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2006. Voor appellant is verschenen mr. Toxopeus. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant ontving een bijstandsuitkering laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Bij besluit van 26 maart 2004 heeft het College aan appellant meegedeeld dat de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) gelden voor 24 tot 32 uur per week, dat daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die in het advies van Arboned van 2 maart 2004 staan aangegeven en dat appellant voor de overige uren is ontheven van de in artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Abw genoemde verplichtingen.
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 26 maart 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 juni 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met verwijzing naar de beschrijving van het stelsel van gefaseerde invoering van de WWB en de Invoeringswet Wet werk en bijstand (IWWB) in de onderdelen 4.1.2 en 4.1.3 van zijn uitspraak van 6 december 2005 (LJN AU7664), stelt de Raad, gelet op artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de IWWB, vast dat het College terecht met toepassing van de Abw heeft beslist op het op 14 april 2004 ontvangen bezwaarschrift tegen het op grond van de artikel 107, eerste lid, in verbinding met artikel 113, eerste lid, van de Abw genomen besluit van 26 maart 2004.
Artikel 107, eerste lid, van de Abw biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid verplichtingen als bedoeld in Hoofdstuk VIII van de Abw, en in het bijzonder de verplichtingen neergelegd in artikel 113 van de Abw, niet op te leggen, dan wel van zodanige verplichtingen tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische en sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College op goede gronden heeft besloten appellant niet verder te ontheffen van de verplichtingen bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw dan het College bij zijn in bezwaar gehandhaafde besluit van 26 maart 2004 heeft gedaan. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat het College zich bij zijn besluitvorming mocht baseren op het bij Arboned ingewonnen advies van 2 maart 2004, aangezien dit zowel wat de wijze van totstandkoming betreft als inhoud deugdelijk is te achten. De Raad tekent daarbij aan dat de arts van Arboned inlichtingen heeft ingewonnen bij de huisarts van appellant alsmede bij de neuroloog van de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland en dat uit de verstrekte inlichtingen niet blijkt van bevindingen van de behandelende sector die beduidend afwijken van de bevindingen van de arts van Arboned. Naar het oordeel van de Raad biedt de door appellant overgelegde verklaring van 27 mei 2005 van psychiater M.R.J. Kattemölle, bij wie appellant sedert 28 juni 2004 onder behandeling is, onvoldoende objectieve aanknopingspunten om ten aanzien van de hier in geding zijnde periode te twijfelen aan de bevindingen van de arts van Arboned.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en R.M. van Male en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Pijper.
EK3006