[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 28 juni 2005, 04/2034 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2006. Voor appellant is verschenen mr. Toxopeus. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant ontving een bijstandsuitkering laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Bij besluit van 24 december 2003 heeft het College een in overleg met appellant opgesteld trajectplan vastgesteld op basis waarvan appellant zijn medewerking dient te verlenen aan een medisch onderzoek door Arboned en gesprekken dient te voeren met het externe reïntegratiebureau TMP Hudson en de klantmanager van de afdeling Arbeidsvoorziening. Voorts is appellant meegedeeld dat, in afwachting van het advies van Arboned, de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) gelden voor 24 tot 28 uren per week, dat daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die in het advies van de GGD van 22 juni 2001 staan aangegeven en dat appellant voor de overige uren vrijstelling wordt verleend van de in artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Abw genoemde verplichtingen.
Bij besluit van 7 april 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 24 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 7 april 2004 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zijn processueel belang bij een beoordeling van het beroep was komen te ontvallen.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
De Raad stelt vast dat appellant zijn medewerking heeft verleend aan het in het besluit van 24 december 2003 bedoelde medisch onderzoek en dat Arboned op 2 maart 2004 advies heeft uitgebracht. Naar aanleiding van dat advies heeft het College besloten dat voor appellant met ingang van 26 maart 2004 de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw voor 24 tot 32 uren per week gelden, dat daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die in het advies van Arboned staan aangegeven en dat appellant voor de overige uren is ontheven van de in artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Abw genoemde verplichtingen. Voorts heeft de gemachtigde van het College ter zitting van de rechtbank meegedeeld dat appellant weliswaar niet heeft voldaan aan de hem bij het besluit van 24 december 2003 opgelegde verplichting om gesprekken te voeren met het externe reïntegratiebureau TMP Hudson en met de klantmanager van de afdeling Arbeidsvoorziening maar dat het College daarin geen aanleiding heeft gezien om een maatregel op te leggen. Evenmin zijn maatregelen opgelegd ter zake van schending van de in afwachting van het advies van Arboned opgelegde arbeidsverplichtingen voor 24 tot 28 uur per week. Maatregelen ter zake van schending van de bij het besluit van 24 december 2003 opgelegde verplichtingen worden, zo begrijpt de Raad, ook niet overwogen.
Gelet op het vorenstaande en op het gegeven dat appellant geen schadevergoeding heeft gevorderd als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan geen tot de persoon van appellant te herleiden procesbelang meer worden vastgesteld. De stelling van appellant dat hij reeds geruime tijd met het College in een strijd is verwikkeld en dat hij de vraag of de bij het besluit van 24 december 2003 opgelegde verplichtingen terecht zijn opgelegd beantwoord wenst te zien, begrijpt de Raad aldus dat appellant stelt een principieel belang te hebben bij een beslissing op het hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het hebben van een louter formeel of principieel belang echter onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) processueel belang. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en R.M. van Male en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.