ECLI:NL:CRVB:2006:AY4937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-216 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op bijstandsuitkering in verband met alleenstaande-ouderkorting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een uitkering ontving op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande ouder. De uitkering werd gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande toen zijn dochter op 23 april 2001 achttien jaar werd. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden had een bedrag van € 807,12 op de uitkering van appellant in mindering gebracht, omdat hij van de Belastingdienst inkomsten had ontvangen in de vorm van alleenstaande-ouderkorting (AOK).

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en het College heeft uiteindelijk besloten om het bedrag van € 807,12 aan appellant terug te betalen, omdat hij achteraf gezien geen recht had op de AOK. Echter, het College heeft ook vastgesteld dat appellant in 2001 wel als alleenstaande ouder was aangemerkt door de Belastingdienst, waardoor hij recht had op de AOK. Het College besloot om het ten onrechte terugbetaalde bedrag niet van appellant terug te vorderen om te voorkomen dat hij in een slechtere positie zou komen te verkeren.

De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten bevatten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad merkte op dat het besluit van het College niet ging over de wijze van verrekening van verdiensten uit arbeid met de uitkering, en dat dit onderwerp niet in deze procedure aan de orde kon komen. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2006.

Uitspraak

05/216 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 november 2004, 04/1916 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Swaan, werkzaam bij de gemeente Woerden.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving vanaf 22 mei 1996 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande ouder. In verband met het feit dat zijn dochter op 23 april 2001 achttien jaar werd is de uitkering gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande. Over het jaar 2001 heeft het College een bedrag van in totaal € 807,12 op de uitkering van appellant in mindering gebracht in verband met van de Belastingdienst ontvangen inkomsten bestaande uit de alleenstaande-ouderkorting (AOK).
Bij besluit van 20 oktober 2003 heeft het College besloten dit bedrag van € 807,12 aan appellant terug te betalen, omdat hij achteraf gezien in het jaar 2001 geen recht had op de AOK.
Bij besluit van 8 juni 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 20 oktober 2003 gegrond verklaard. Het College heeft daartoe overwogen dat is gebleken dat de Belastingdienst appellant - zoals hij in bezwaar ook had gesteld - over het hele jaar 2001 wél als alleenstaande ouder heeft aangemerkt. Dit betekent dat appellant toch voor de AOK in aanmerking kwam en dat de gekorte heffingskorting ten onrechte aan hem is terugbetaald. Om te voorkomen dat appellant door zijn bezwaar in een slechtere positie zou komen te verkeren, heeft het College evenwel besloten om het ten onrechte terug-betaalde bedrag niet van appellant terug te vorderen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 juni 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende aanslag van de Belastingdienst over het jaar 2001 kwam appellant dat jaar in aanmerking voor de AOK ter hoogte van € 1.261,--. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College op grond van artikel 47 van de Abw het bedrag van de AOK op de uitkering van appellant had dienen in te houden en het bedrag van
€ 807,12 derhalve ten onrechte aan appellant heeft terugbetaald. De Raad onderschrijft de overwegingen op grond waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat de grief van appellant, dat het College het terugbetaalde bedrag te laag zou hebben vastgesteld, geen doel treft.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voorzover appellant met zijn hoger beroep heeft beoogd om de wijze van verrekening van verdiensten uit arbeid met zijn uitkering ter beoordeling aan de Raad voor te leggen, overweegt de Raad dat het besluit van 8 juni 2004 daar niet over handelt, zodat de Raad zich daarover in deze procedure niet kan uitspreken.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.H.W. Peeters.