ECLI:NL:CRVB:2006:AY4873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2148 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag activiteitenpremie voor vrijwilligerswerk door gemeente Woerden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een activiteitenpremie in verband met vrijwilligerswerk. Appellant ontving sinds 22 mei 1996 een uitkering op basis van de Algemene Bijstandswet (Abw). In 1998 verzocht hij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden om in aanmerking te komen voor een activiteitenpremie vanwege zijn vrijwilligerswerk. Het College wees deze aanvraag af, omdat de noodzaak tot het verrichten van vrijwilligerswerk niet was opgenomen in een gemeentelijk trajectplan. Appellant ging in beroep tegen deze afwijzing, maar de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het College de aanvraag van appellant terecht had beoordeeld aan de hand van de Verordening 2002, die op 1 januari 2002 in werking trad. De Raad kwam tot de conclusie dat er ten tijde van de besluitvorming geen geldig trajectplan voor appellant bestond, waardoor de afwijzing van de aanvraag niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad vernietigde het besluit van het College en droeg hen op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij zij moesten onderzoeken of appellant recht had op de activiteitenpremie op basis van de geldende criteria.

De Raad oordeelde verder dat het College in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, die in totaal € 980,16 bedroegen, inclusief griffierechten. De uitspraak werd gedaan op 6 juni 2006, waarbij de Raad in het openbaar uitspraak deed, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

04/2148 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 maart 2004, 03/2477 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. de Casparis, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Nadat mr. De Casparis zich als gemachtigde had teruggetrokken heeft appellant de gronden van het beroep en nadere stukken bij de Raad ingediend.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Swaan, werkzaam bij de gemeente Woerden.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving vanaf 22 mei 1996 een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet (Abw), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande.
In een bijlage bij een besluit van 16 maart 1998 tot voortzetting van aan hem verleende bijstand, heeft het College een in 1996 opgesteld begeleidingsplan als bedoeld in artikel 70, derde lid, van de Abw (tekst vóór 1 januari 2002) opgenomen. In dit begeleidingsplan is aangegeven dat appellant is ingedeeld in categorie 4, dat hij bij het arbeidsbureau zal worden aangemeld voor een Melkertbaan en dat het arbeidsbureau zich tot 1 juni 1998 zal inspannen om dit te realiseren.
Op 1 september 1998 heeft appellant het College verzocht om hem in verband met de vrijwilligerswerkzaamheden die hij verricht voor de Stichting rechtswinkel Woerden (sinds 1977), voor de cliëntenraad van de sociale dienst Woerden (sinds 1993) en voor de Abva/Kabo (sinds 1997) in aanmerking te brengen voor een zogeheten activiteitenpremie.
Naar aanleiding van een verzoek daartoe van appellant heeft er een onderzoek plaats-gevonden naar de vraag of appellant arbeidsgehandicapte is in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) en is hij in de periode van januari 1999 tot en met juli 1999 begeleid door Pelican speciale projecten, in het kader van een traject gericht op mensen met een chronische ziekte.
Bij besluit van 4 maart 1999, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 oktober 2000, heeft het College de aanvraag van appellant om hem voor de activiteitenpremie in aanmerking te brengen afgewezen. Aan de besluitvorming lag ten grondslag dat appellant niet voldoet aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening premiebeleid toeleiding arbeid gemeente Woerden 1998 (hierna: Verordening 1998), nu de noodzaak tot het verrichten van vrijwilligerswerk niet is opgenomen in een gemeentelijk trajectplan.
Bij uitspraak van 10 april 2003, 00/2133, heeft de rechtbank Utrecht onder meer het tegen het besluit van 2 oktober 2000 ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de raad van de gemeente Woerden de Verordening 1998 heeft vastgesteld op basis van artikel 111, derde lid, van de Abw (tekst vóór 1 januari 1998). Met ingang van 1 januari 1998 is echter de bevoegdheid van de gemeenteraad om bij verordening regels vast te stellen voor de beoordeling van subsidies als de onderhavige niet langer neergelegd in het derde lid van artikel 111 van de Abw, maar in artikel 3, tweede lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), zodat de Verordening 1998 volgens haar voor onverbindend moet worden gehouden.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het College op 8 september 2003 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het College heeft de aanvraag opnieuw afgewezen, nu op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de op 1 januari 2002 in werking getreden Verordening Subsidiebeleid Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) en vrijlating van inkomsten Algemene bijstandswet (Abw) gemeente Woerden 2002 (hierna: Verordening 2002).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 september 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank acht het niet onjuist dat het College de aanvraag van appellant van 1 september 1998 heeft beoordeeld aan de hand van de Verordening 2002, omdat appellant daarmee niet in een nadeliger positie is geplaatst en appellant, indien ook deze verordening niet zou kunnen worden toegepast, in het geheel geen aanspraak op een activiteitenpremie zou kunnen doen gelden, aangezien aan de ná de onverbindend geoordeelde Verordening 1998 vastgestelde Verordening 2002 niet tot
1 januari 1998 terugwerkende kracht is verleend. De rechtbank heeft voorts overwogen dat bij de beoordeling van de afwijzing van de aanvraag van de activiteitenpremie moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het in 1998 (lees: 1996) opgestelde begeleidingsplan. Nu appellant al vrijwilligerswerk verrichtte en in het begeleidingsplan een noodzaak tot het verrichten van vrijwilligerswerk niet was opgenomen, voldeed appellant niet aan de in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2002 gestelde voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor de premie.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In dit geding staat ter beoordeling de afwijzing van de aanvraag van appellant van 1 september 1998 om toekenning van een activiteitenpremie in verband met door hem verrichte vrijwilligerswerkzaamheden.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College de aanvraag in de gegeven omstandigheden terecht heeft beoordeeld aan de hand van de Verordening 2002.
Ingevolge artikel 5 van de Verordening 2002 kan een subsidie worden toegekend aan de langdurig werkloze of jongere, die als bijstandsgerechtigde een uitkering ontvangt en a. waarvoor in het gemeentelijk trajectplan de noodzaak tot het verrichten van vrijwilligerswerk is opgenomen; of
b. die vrijwilligerswerk verricht binnen het experimenteerproject ex artikel 144 van de Abw; of
c. die vrijwilligerswerk verricht en waarvoor op grond van de bij hem gelegen omstandigheden geen traject is vastgesteld;
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening 2002 wordt onder traject verstaan een trajectplan als bedoeld in artikel 70 van de Abw.
Anders dan de rechtbank en het College is de Raad van oordeel dat op grond van de thans beschikbare gegevens niet is gebleken dat er ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar voor appellant nog steeds een trajectplan als bedoeld in artikel 70 van de Abw van toepassing was; het in 1996 opgestelde begeleidingsplan gold slechts tot 1 juni 1998 en kan niet worden aangemerkt als het trajectplan op grond waarvan de reïntegratie-activiteiten die van 2002 tot 2004 hebben plaatsgevonden zijn gebaseerd.
Dat in het trajectplan de noodzaak tot het verrichten van vrijwilligerswerk niet was opgenomen kan dan ook niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering voor de afwijzing van de aanvraag, zodat het besluit - en de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten - wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
De Raad ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en zal, er vanuit gaande dat er voor appellant geen trajectplan was vastgesteld, het College opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het College zal in dat kader met name dienen te onderzoeken of aan appellant op grond van het in artikel 5, aanhef en onder c, van de Verordening 2002 neergelegde criterium een premie kan worden toegekend.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt.
De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, alsmede op € 14,16 voor reiskosten van appellant in beroep en in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 8 september 2003;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,16 te betalen door de gemeente Woerden;
Bepaalt dat de gemeente Woerden aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.H.W. Peeters.
PR/170506