ECLI:NL:CRVB:2006:AX9506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-945 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor reiskosten naar een spirituele genezeres en legeskosten voor verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor reiskosten naar een spirituele genezeres en legeskosten voor de aanvraag van een verblijfsvergunning voor zijn echtgenote. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk en ongegrond. De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 mei 2006 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de appellant niet kan aantonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die hem in staat zouden stellen om in aanmerking te komen voor de gevraagde bijzondere bijstand. De Raad verwijst naar artikel 39 van de Algemene bijstandswet, waarin staat dat bijzondere bijstand kan worden verleend als iemand niet over de middelen beschikt om noodzakelijke kosten van het bestaan te dekken. De Raad concludeert dat de legeskosten tot de algemeen noodzakelijke kosten behoren en dat de appellant deze kosten in beginsel uit de bijstandsnorm moet voldoen.

De Raad merkt op dat de appellant onvoldoende objectieve gegevens heeft aangeleverd om zijn financiële situatie te onderbouwen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat het College terecht geen bijzondere omstandigheden heeft erkend. Ook het verzoek van de appellant om vergoeding van proceskosten wordt afgewezen, omdat de Raad van mening is dat de appellant geen extra kosten heeft gemaakt door de wijze van besluitvorming van het College. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

05/945 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 januari 2005, 04/2389 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis (hierna: College).
Datum uitspraak: 16 mei 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2006. Voor appellant is verschenen mr. De Jonge. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.S. van Sprundel, werkzaam bij de gemeente Maassluis.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft op 26 augustus 2003, voorzover van belang, een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de reiskosten naar een spirituele genezeres en de legeskosten in verband met de aanvraag van een verblijfsvergunning voor zijn echtgenote.
Bij besluit van 21 november 2003, voorzover van belang, is de aanvraag om bijstand in de legeskosten afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2004, voorzover van belang, heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 21 november 2003 voorzover dit betrekking heeft op de legeskosten en de reiskosten naar een spirituele genezeres ongegrond verklaard
Bij de aangevallen uitspraak, voorzover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 juli 2004, voorzover dat betrekking heeft op de reiskosten naar een spirituele genezeres niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep voorzover dat betrekking heeft op de legeskosten ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het besluit van 6 juli 2004 ten aanzien van het verzoek om bijzondere bijstand in de reiskosten naar een spirituele genezeres een primair besluit, waarop nog door het College in bezwaar moet worden beslist.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt naar aanleiding daarvan tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 1, paragraaf 2 en 3, van de Abw, en de aanwezige draagkracht.
Appellant meent dat met betrekking tot de legeskosten sprake is van bijzondere omstandigheden omdat hij onvoldoende reserveringsmogelijkheden heeft en evenmin een lening kan afsluiten, welke omstandigheden verband houden met het noodgedwongen moeten beëindigen van zijn werkzaamheden als zelfstandig koerier. Volgens appellant heeft het College met deze omstandigheden ten onrechte geen rekening gehouden terwijl de financiële gegevens van appellant bij het College bekend zijn.
De Raad is van oordeel dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw. De legeskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen. Appellant ontving ten tijde van belang een uitkering ingevolgde de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Voorts heeft appellant de naar zijn zeggen beperkte reserverings- en financieringsmogelijkheden niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Onder die omstandigheden lag het niet op de weg van het College om een nader onderzoek te doen naar de specifieke individuele situatie van appellant. Voor de Raad is derhalve niet aannemelijk geworden dat appellant voor de legeskosten niet heeft kunnen reserveren, dan wel dat voor hem de mogelijkheid ontbrak om door middel van het afsluiten van een lening in die kosten te voorzien.
Het College heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van appellant geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
In hoger beroep is door appellant voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant bestaande in de kosten van rechtsbijstand in beroep, nu appellant door toedoen van het College ten onrechte in beroep is gekomen tegen het besluit van 6 juli 2004, voorzover dat betrekking heeft op de reiskosten naar een spirituele genezeres. In dit verband heeft appellant tevens het standpunt ingenomen dat de rechtbank zich ter zake onbevoegd had moeten verklaren in plaats van het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Verder verzoekt appellant, indien er kosten in bezwaar zijn gemaakt, het College in die kosten te veroordelen
De Raad stelt dienaangaande vast dat, hoewel de aanvraag van 26 augustus 2003 tevens betrekking had op reiskosten naar een spiritueel genezers, daarop in het besluit van
21 november 2003 niet is beslist, doch eerst in het besluit op bezwaar van 6 juli 2004.
De Raad is van oordeel dat deze wijze van besluitvorming van het College niet met zich heeft gebracht dat appellant in het onderhavige geding extra kosten voor rechtsbijstand heeft moeten maken, zodat de Rechtbank terecht geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.
De Raad merkt voorts op dat het al dan niet gevolgd hebben van de verplichte bezwaren-procedure een ontvankelijkheidsvraag betreft. Daarom is niet-ontvankelijkverklaring op haar plaats.
Reeds omdat appellant in de bezwaarfase geen verzoek heeft gedaan tot vergoeding van de kosten die hij in bezwaar heeft moeten maken, zal de Raad het verzoek om veroordeling van het College in die kosten verder buiten bespreking laten.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2006.
(get.) C. van Viegen.
(get.) M. Pijper.
HE/1846