ECLI:NL:CRVB:2006:AX8729
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- R.H.M. Roelofs
- H.J. de Mooij
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het recht op bijstand en verblijfplaats in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ongegrond heeft verklaard. Appellant had zich op 11 december 2003 gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen en verzocht om bijstandsverlening met ingang van 1 januari 2004. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes heeft zijn aanvraag op 25 februari 2004 afgewezen, omdat appellant niet op het opgegeven adres verbleef. Appellant stelde dat hij als rondvaartschipper aan boord van een schip woonde en dat zijn correspondentieadres het adres van zijn moeder was.
Het College verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, verwijzend naar artikel 40 van de WWB, dat bepaalt dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft. De rechtbank heeft de beslissing van het College bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat appellant feitelijk op een schip verbleef en niet op het door hem opgegeven adres. De Raad concludeerde dat appellant ten tijde van de aanvraag geen recht op bijstand kon maken jegens het College van Goes, maar alleen jegens het college van Liesveld, waar zijn schip een vaste ligplaats had.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 juni 2006, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en R.H.M. Roelofs en H.J. de Mooij als leden van de Raad.