ECLI:NL:CRVB:2006:AX8426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1545 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en hersteltermijn voor het overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die op 1 januari 2004 was ingegaan op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving de bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze uitkering, ontving appellant op 19 en 21 april 2004 uitnodigingen voor gesprekken, waarbij hij werd verzocht om bepaalde gegevens mee te nemen. Appellant heeft echter geen gehoor gegeven aan deze uitnodigingen, wat leidde tot de opschorting van zijn recht op bijstand per 21 april 2004.

Op 28 april 2004 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met de sociale dienst en is hij opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 3 mei 2004. Ook aan deze uitnodiging heeft appellant geen gevolg gegeven. Uiteindelijk heeft gedaagde op 14 juni 2004 het recht op bijstand van appellant per 21 april 2004 ingetrokken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om de gevraagde bewijsstukken over te leggen en dat de hersteltermijn te kort was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de uitnodiging voor het gesprek op 29 april 2004 per post was verzonden, maar dat de bezorging door Koninginnedag op 30 april 2004 was vertraagd. Appellant was op dat moment met zijn kinderen in Duitsland en heeft de uitnodiging pas op 3 mei 2004 ontvangen, waardoor hij niet tijdig kon voldoen aan het verzoek. De Raad oordeelde dat appellant niet te verwijten viel dat hij zijn verzuim niet binnen de gestelde termijn had hersteld. Dit leidde tot de conclusie dat gedaagde in strijd met de WWB had gehandeld door de bijstandsuitkering in te trekken. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep gegrond, met de opdracht aan gedaagde om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Uitspraak

05/1545 WWB
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 januari 2005, reg.nrs. 04/3225 WWB en 04/3660 WWB.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 maart 2006, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laar, en waar gedaagde zich, zoals tevoren bericht, niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellant ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, met ingang van 1 januari 2004 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van die uitkering is appellant bij brieven van 19 april 2004 en 21 april 2004 uitgenodigd voor gesprekken op 21 april 2004, respectievelijk op 23 april 2004, met het verzoek de in die brieven vermelde gegevens mee te nemen. Aan die uitnodigingen heeft appellant geen gehoor gegeven. Gedaagde heeft met ingang van 21 april 2004 het recht op bijstand van appellant opgeschort.
Op 28 april 2004 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met een medewerker van de Dienst Werk, Zorg en Inkomen van de gemeente Eindhoven (hierna: sociale dienst). Daarop is appellant bij brief van 29 april 2004 uitgenodigd voor een gesprek op 3 mei 2004, met medeneming van de in die brief vermelde bewijsstukken. Daarbij is appellant er tevens op gewezen dat het geen gehoor geven aan die uitnodiging zal leiden tot beëindiging van de uitkering. Appellant heeft ook aan die uitnodiging geen gevolg gegeven.
Bij ongedateerd besluit, door appellant ontvangen op 14 juni 2004, heeft gedaagde het recht op bijstand van appellant per 21 april 2004 beëindigd (lees: ingetrokken).
Bij besluit van 7 december 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen het op 14 juni 2004 door appellant ontvangen besluit ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak, voorzover van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 december 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd op de grond dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om de gevraagde bewijsstukken over te leggen en de hersteltermijn voor het verzuim te kort is geweest, zodat hem ter zake geen verwijt kan worden gemaakt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college van burgemeester en wethouders het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 21 april 2004 geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt de vraag of de in het besluit van 7 december 2004 gehandhaafde intrekking van het recht op bijstand ingaande 21 april 2004 in rechte stand kan houden.
Anders dan de voorzieningenrechter van de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de betreffende uitnodiging op (donderdag) 29 april 2004 per post is verzonden, dat de dag daarop in verband met Koninginnedag geen post werd bezorgd, dat de eerst mogelijke datum van bezorging derhalve (zaterdag) 1 mei 2004 was, terwijl het gesprek met appellant en het tijdstip van inleveren van de gevraagde bescheiden reeds op maandag 3 mei 2004 was gepland.
Voorts acht de Raad van belang dat appellant heeft verklaard dat de betreffende medewerker van de sociale dienst tijdens het telefoongesprek op 28 april 2004 heeft meegedeeld dat appellant in het begin van de volgende week nader bericht van hem zou ontvangen. Appellant heeft deze medewerker toen op diens verzoek zijn mobiele telefoonnummer gegeven. Van (zaterdag) 1 mei 2004 tot (maandag) 3 mei 2004 verbleef appellant met zijn kinderen, die schoolvakantie hadden, bij zijn grootouders in Duitsland (Düsseldorf). Bij thuiskomst op (maandag) 3 mei 2004 heeft appellant het poststuk met daarin de betreffende uitnodiging aangetroffen, zonder dat appellant iets van de medewerker van de sociale dienst had vernomen via zijn mobiele telefoon. Op het moment van thuiskomst was het al te laat om nog aan het in de brief van 29 april 2004 vervatte verzoek te kunnen voldoen. Deze door gedaagde niet weersproken verklaring van appellant komt de Raad in het licht van de overige gegevens geloofwaardig voor.
Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat onder genoemde omstandigheden appellant niet te verwijten valt dat hij zijn verzuim niet binnen de hem gegeven termijn heeft hersteld. Dit betekent dat gedaagde in strijd met artikel 54, vierde lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 21 april 2004 heeft ingetrokken.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het besluit van 7 december 2004 vernietigen en gedaagde opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
De Raad ziet aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op
€ 322,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 7 december 2004;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Eindhoven aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Eindhoven aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 139,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.W.H. Peeters.