ECLI:NL:CRVB:2006:AX1646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-336 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reservepruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de kosten van een reservepruik. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. De appellant had eerder, op 27 oktober 2003, verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van reparatie van een pruik en de aanschaf van een reservepruik, voor zover deze kosten niet door zijn ziektekostenverzekering werden vergoed. Het College heeft op 18 december 2003 de aanvraag voor de reservepruik afgewezen, maar heeft wel bijzondere bijstand toegekend voor de reparatie van de pruik.

De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing van de aanvraag voor de reservepruik ongegrond. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de afwijzing onterecht was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 2 mei 2006 behandeld. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van noodzakelijke kosten voor de reservepruik. De Raad wees erop dat het College al bijzondere bijstand had verleend voor de reparatie van de pruik en dat er geen bewijs was dat de gerepareerde pruik niet meer functioneerde als reservepruik.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter, en de leden C. van Viegen en J.J.A. Kooijman. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.H. Polderman-Eelderink.

Uitspraak

05/336 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 december 2004, 04/593 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 21 maart 2006, waar appellant niet is verschenen en waar het College zich heeft laten vertegenwoordigen door W. Savelbergh, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Op 27 oktober 2003 heeft appellant het College verzocht hem bijzondere bijstand te verlenen in de kosten van reparatie van een pruik en in de kosten van aanschaf van een pruik en een reservepruik voorzover die kosten niet door zijn ziektekostenverzekering worden vergoed.
Bij besluit van 18 december 2003, voorzover hier van belang, heeft het College de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een reservepruik afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 9 maart 2004, voorzover hier van belang, heeft het College aan appellant alsnog recht op bijzondere bijstand toegekend in de kosten van reparatie van een pruik en in de kosten van aanschaf van een pruik, voorzover deze kosten niet door de ziektekostenverzekering van appellant worden vergoed. Het College heeft de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een reservepruik gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak, voorzover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 maart 2004, voorzover dit betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een reservepruik, ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit de bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Met het College is de Raad van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ten tijde hier in geding sprake was van noodzakelijke kosten in voornoemde zin.
De Raad neemt hierbij in aanmerking dat het College bijzondere bijstand heeft verleend in de kosten van de reparatie van een reeds in het bezit van appellant zijnde pruik. Blijkens de gedingstukken heeft appellant zelf het initiatief genomen de pruik te laten herstellen en is de reparatie op 15 april 2003 uitgevoerd door een vakman tegen betaling van een bedrag van € 379,--. Aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van appellant dat de gerepareerde pruik reeds ten tijde hier van belang, te weten in de periode vanaf de datum van de aanvraag op 27 oktober 2003 tot de datum van het primaire besluit op 18 december 2003, was versleten en derhalve niet kon fungeren als reservepruik, ontbreken. Het College heeft de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een reservepruik dan ook terecht afgewezen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2006.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
EK0504