ECLI:NL:CRVB:2006:AW0982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-882 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig indienen van het bezwaarschrift tegen afwijzing aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 14 januari 2005 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand in de kosten van woninginrichting, ingediend door appellante op 4 januari 2004. Het College heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 9 februari 2004. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is bij besluit van 29 april 2004 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 9 februari 2004 op de juiste wijze bekend is gemaakt aan appellante. De termijn voor het indienen van bezwaar begon op 10 februari 2004 en eindigde op 22 maart 2004. Appellante heeft haar bezwaarschrift pas op 26 maart 2004 ingediend, wat na de deadline was. De Raad heeft ook gekeken naar de mogelijkheid van een uitzondering op de niet-ontvankelijkverklaring, zoals vermeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, maar heeft geen redenen gevonden die erop wijzen dat appellante niet in verzuim was.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het College het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank Breda is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Uitspraak

05/882 WWB
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 januari 2005, reg.nr. 04/1158 WWB.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 7 maart 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 4 januari 2004 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van woninginrichting.
Die aanvraag is door gedaagde bij besluit van 9 februari 2004 afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt met een bezwaarschrift gedateerd 18 maart 2004.
Bij besluit van 29 april 2004 heeft gedaagde het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift. Gedaagde heeft daarbij overwogen dat het bezwaarschrift niet tijdig op het daartoe bestemde adres is ontvangen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 april 2004 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat het besluit van 9 februari 2004 door gedaagde op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze bekend is gemaakt door toezending aan het adres van appellante. Gelet op de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb ving de termijn om bezwaar te maken aan op 10 februari 2004 en eindigde op 22 maart 2004.
In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat het bezwaarschrift van appellante eerst op
26 maart 2004 is ontvangen. Voor de juistheid van de stelling van appellante dat zij het bezwaarschrift per post naar haar case-manager zou hebben gestuurd bieden de gedingstukken geen steun. Haar zonder nadere aanduiding aan "Wieneke" (de case-manager van appellante) geadresseerde bezwaarschrift is blijkens het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften niet per post verzonden, maar bezorgd of afgegeven. Het bezwaarschrift is doorgeleid naar het bureau Bezwaar en beroep van de afdeling juridische zaken van de sector sociale zaken van de gemeente Tilburg en aldaar als bezwaarschrift geregistreerd. Niet is komen vast te staan op welke wijze en op welk tijdstip appellante het bezwaarschrift heeft aangeboden. Tijdens de hoorzitting op 20 april 2004 heeft appellante het gebruik van medicijnen als excuus aangevoerd. Enig bewijs voor de stelling dat het bezwaarschrift eerder dan op 26 maart 2004 op het kantoor van de sector sociale zaken van de gemeente Tilburg zou zijn aangeboden, ontbreekt. Op grond van de thans beschikbare gegevens kan dan ook niet als vaststaand worden aangenomen dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.
Van redenen als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest, is de Raad niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat gedaagde het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.W.H. Peeters.
HE/2336