ECLI:NL:CRVB:2006:AV8584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-2647 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand en arbeidsmarktperspectief echtgenoot

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. U.J. van der Veldt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 7 april 2005 geoordeeld dat de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand, ingediend op 20 oktober 2003, terecht was afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de echtgenoot van appellante op de peildatum, 31 december 2002, niet in een situatie verkeerde waarin een concreet arbeidsmarktperspectief ontbrak. Appellante betoogde dat haar echtgenoot de Nederlandse taal niet beheerste, wat volgens haar een belemmering vormde voor het hebben van een arbeidsmarktperspectief.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad concludeerde dat de rechtbank en het College van burgemeester en wethouders terecht hadden geoordeeld dat er geen sprake was van een gebrek aan arbeidsmarktperspectief. De Raad stelde vast dat de omstandigheden van het niet beheersen van de Nederlandse taal en het niet volgen van een inburgeringscursus niet voldoende waren om aan te nemen dat er geen mogelijkheden waren voor werk. De Raad bevestigde dat de Beleidsregel langdurigheidstoeslag 2003 correct was toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat appellante de kosten van de procedure zelf moet dragen. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de vereisten van de Beleidsregel en de noodzaak voor uitkeringsgerechtigden om aan te tonen dat zij in een situatie verkeren waarin een concreet arbeidsmarktperspectief ontbreekt.

Uitspraak

05/2647 WWB
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. U.J. van der Veldt, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2005, reg.nr. 04/2947 NABW.
Gedaagde heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 maart 2006, waar voor appellante mr. Van der Veldt is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door M.M. Jong-A-Kiem, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving sedert 1 januari 2000 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Deze uitkering is gewijzigd in een bijstandsuitkering naar de norm voor een echtpaar met ingang van 23 december 2002, de datum met ingang waarvan aan haar echtgenoot, [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]) een vergunning tot verblijf is verleend.
In het op deze wijziging betrekking hebbende besluit van 18 februari 2003 is tevens bepaald dat de verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid voor appellante niet en voor [echtgenoot] wel gelden.
Appellante heeft op 20 oktober 2003 bij gedaagde een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend in de vorm van een uitkering ineens op grond van artikel 39, tweede lid, van de Abw en de door gedaagde vastgestelde Beleidsregel langdurigheidstoeslag 2003 (verder: Beleidsregel).
Bij besluit van 29 december 2003 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft gedaagde het tegen het besluit van 29 december 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat niet is gebleken dat [echtgenoot] op de peildatum 31 december 2002 in een situatie verkeerde dat een concreet arbeidsmarktperspectief voor hem ontbrak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 22 juni 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij is van mening dat geen sprake was van een concreet arbeidsmarktperspectief voor [echtgenoot], omdat hij op de peildatum de Nederlandse taal nog niet beheerste.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt eerst vast dat met de Beleidsregel invulling is gegeven aan de bevoegdheid tot zogeheten categoriale bijstandsverlening op grond van artikel 39, tweede lid, van de Abw. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel dienen samenwonende partners op 31 december 2002 (de zogeheten peildatum) beiden onder meer te voldoen aan het vereiste dat zij geen concreet arbeidsmarktperspectief hebben. Artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel bepaalt - voorzover hier van belang - dat een concreet arbeidsmarktperpectief verondersteld wordt te ontbreken ten aanzien van degene die op 31 december 2002 uitkeringsgerechtigde was en tevens:
a. ouder was dan 57,5 jaar of
b. arbeidsgehandicapte was of
c. als alleenstaande ouder de zorg had voor een kind, jonger dan 5 jaar of
d. om redenen van medische of sociale aard een ontheffing had van arbeidsverplichtingen of
e. belanghebbende was bij een trajectplan, gericht op sociale activering of zorg of
f. noodzakelijke scholing volgde in combinatie met een administratieve indeling in de fasen 2, 3 of 4, als bedoeld in het Besluit Structuur Uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Met gedaagde en de rechtbank is de Raad van oordeel dat in dit geval niet kan worden aangenomen dat [echtgenoot] op 31 december 2002 voldeed aan het vereiste van het ontbreken van een concreet arbeidsmarktperspectief. [echtgenoot] verkeerde als uitkeringsgerechtigde op die datum niet in een van de in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van de Beleidsregel vermelde omstandigheden waarin er op grond van dat artikelonderdeel van kan worden uitgegaan dat een concreet arbeidsmarktperspectief ontbreekt. Ook overigens ziet de Raad in de beschikbare gegevens onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat hij op de peildatum wel aan voormeld vereiste voldeed. De omstandigheden dat hij toen de Nederlandse taal nog niet beheerste en nog geen inburgeringscursus had gevolgd is daartoe niet voldoende, omdat die omstandigheden niet in de weg staan aan het aanvaarden van arbeid, waarvoor kennis van het Nederlands niet vereist is.
Gelet op het vorenstaande stelt de Raad vast dat gedaagde overeenkomstig de Beleidsregel heeft gehandeld door de afwijzing van de aanvraag van appellante te handhaven. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan gedaagde gehouden zou zijn om desondanks ten aanzien van appellante en [echtgenoot] af te wijken van het bepaalde in de Beleidsregel is naar het oordeel van de Raad niet gebleken.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) S.W.H. Peeters.