ECLI:NL:CRVB:2006:AV4671
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake bijzondere bijstand door de gemeente Zutphen
In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had op 15 november 2004 geoordeeld dat het besluit van 3 februari 2004, waarin het verzoek van gedaagde om bijzondere bijstand werd afgewezen, in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de appellant een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van gedaagde, omdat er bijzondere omstandigheden waren die noodzakelijke kosten van het bestaan met zich meebrachten waarvoor bijstand kon worden verleend. Appellant heeft vervolgens op 30 november 2004 besloten om gedaagde een recht op bijzondere bijstand toe te kennen voor de in geding zijnde kosten, maar heeft desondanks hoger beroep ingesteld om een principieel oordeel van de Raad te verkrijgen over de afwijzing van de bijstandsaanvraag.
Tijdens de zitting van de Raad op 24 januari 2006 is gebleken dat appellant niet van plan was om terug te komen op het besluit van 30 november 2004, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen actueel belang meer had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, aangezien de rechtsverhouding tussen partijen niet zou veranderen door een uitspraak in hoger beroep. De Raad heeft eerder al aangegeven dat zij niet is opgericht om uitsluitend principiële vragen te beantwoorden, maar om geschillen te beslechten. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad heeft appellant tevens veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 161,--, en heeft bepaald dat er griffierecht van € 422,-- moet worden geheven van de gemeente Zutphen. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2006.